3.2 In deze zaak staat, mede gelet op hetgeen in hoger beroep is komen vast te staan, het volgende tussen partijen vast.
3.2.1 [geïntimeerde sub 1] is eigenaar van drie kadastrale percelen aan het [straat] te [woonplaats]. Hierop zijn twee woningen gebouwd, [adres 1] en [adres 2]. Aandeelhouders van [geïntimeerde sub 1] zijn [geïntimeerde sub 2] en zijn echtgenote. Beiden zijn woonachtig in het woonhuis [adres 2]. De woning [adres 1] is in gebruik als kantoor.
3.2.2 [appellant sub 1] is eigenaar van het naastgelegen perceel aan de[straat 2] 3] te [woonplaats].
3.2.3 Op 25 mei 2009 heeft KPN bij de gemeente Noordoostpolder (hierna: de gemeente) een lichte bouwvergunning aangevraagd en tevens een verzoek gedaan tot ontheffing van het destijds geldende bestemmingsplan "Bedrijventerrein [woonplaats]" ten behoeve van het plaatsen van een UMTS zendmast op het perceel van [appellant sub 1].
3.2.4 Op 30 september 2009 heeft [geïntimeerde sub 2] met medebewoners van het bedrijventerrein een zienswijze tegen het voorgenomen besluit van college van burgemeester en wethouders van Emmeloord (hierna: het college van B&W) ingediend. Hierin schrijven zij onder meer het volgende:
"(…) Een mast met een hoogte van 39,90 meter is ruimtelijk gezien niet passend bij het kleinschalige karakter van het Bedrijventerrein [woonplaats] en zal naast geluidsoverlast door de open structuur ook de nodige horizonvervuiling opleveren. Wij constateren dat de mast tot tegen de erfafscheiding wordt gebouwd en vragen ons af of dit rechtens wel is toegestaan.
Bovendien verwachten wij dat een dergelijke installatie in onze zéér nabije woon- en werkomgeving een negatief effect zal hebben op de vermogenswaarde van ons onroerend goed en dat in bepaalde gevallen uitermate moeilijk verkoopbaar maken. Wij zullen daardoor (plan)schade lijden, aangezien de mast redelijk handelend aspirant-kopers er toe zal bewegen een lagere prijs te betalen dan zij bereid zouden zijn te betalen als de afschrikwekkende mast niet aanwezig zou zijn. (…)"
3.2.5 In een nota aan het college van B&W d.d. 23 oktober 2009 heeft [Q], ambtenaar van de gemeente, naar aanleiding van voornoemde zienswijze onder meer het volgende geschreven:
Pagina 4, ad d: "Het perceel bevindt zich achter de draaikom aan het einde van de doodlopende weg [straat 2] op het bedrijventerrein van [woonplaats]. De mast wordt vanaf de Zuidwesterring en de Tollebekerweg gezien zover mogelijk weggeplaatst en gesitueerd achter bestaande bebouwing. De te bouwen telecommunicatiemast komt tegen de bestaande brede bomensingel aan welke het bedrijventerrein samen met de Steenbanktocht scheidt van het landelijk gebied. Vanuit ruimtelijke en stedenbouwkundig oogpunt wordt hiermee de telecommunicatiemast zoveel mogelijk uit het zicht van de dorpskern [woonplaats], als uit het open karakter van het landelijk gebied onttrokken. Het bouwwerk blijft met een dergelijke hoogte visueel waarneembaar, maar is op de beoogde locatie niet horizon vervuilend. Vanuit ruimtelijk oogpunt is een dergelijke mast juist wel passend op het bedrijventerrein in plaats van in de dorpskern of het (open) landelijk gebied. Daarom heeft ons college in 1999 ook besloten om dit in beleid vast te leggen."
Pagina 4, ad g: "Op grond van artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan het college aan diegene die in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt, op aanvraag een tegemoetkoming toekennen, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager om schadevergoeding behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd. Een verzoek tot planschade kan gedaan worden na het onherroepelijk worden van het ontheffingsbesluit en staat los van deze procedure."
Pagina 6, ad j: "(…) In het algemeen kan gesteld worden dat er op een bedrijventerrein meer overlast te verwachten valt dan binnen een woonkern waar geen bedrijfsmatige activiteiten conform deze bestemmingsplan zijn toegestaan. Los hiervan is niet aangetoond dat een telecommunicatiemast inbreuk maakt op het woonmilieu van de dienstwoningen op het bedrijventerrein van [woonplaats] en zien wij niet in waarom dit conflicterend is met de aanwezige dienstwoningen."
3.2.6 Bij besluit van 3 november 2009 heeft het college van B&W, onder opheffing van de uit het bestemmingsplan voortvloeiende hoogtebeperking, een lichte bouwvergunning ex artikel 44 lid 1 Woningwet verleend voor het oprichten van de mast. Het college van B&W overwoog daartoe onder meer:
"dat er, onder verwijzing naar de als bijlage genoemde nota [zie hiervoor onder 3.2.5; toevoeging hof], een zorgvuldige afweging van de betrokken belangen heeft plaatsgevonden en dat daarbij doorslaggevende betekenis is gehecht aan de belangen van de indiener van het bouwplan;
dat de welstandscommisie, met inachtname van de criteria zoals deze door de gemeenteraad zijn vastgelegd in de gemeentelijke welstandsnota, op 30 juni 2009 een positief advies heeft uitgebracht".
3.2.7 Op 24 november 2009 hebben KPN en [appellant sub 1] naar aanleiding van de verkregen bouwvergunning een overeenkomst gesloten tot oprichting van de antennemast en tot vestiging van een recht van opstal.
3.2.8 Op 19 februari 2010 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank (uitspraaknummer Awb 10/141) het onder meer door [geïntimeerde sub 2] gevraagde verzoek om een voorlopige voorziening (schorsing verleende bouwvergunning) afgewezen. Hiertoe heeft de voorzieningenrechter onder meer het volgende overwogen:
"(…) Weliswaar is niet onaannemelijk dat de telecommunicatiemast in ruimtelijk opzicht negatieve effecten zal hebben voor de omwonenden, doch naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn die effecten niet zodanig dat verweerder [het college van B&W; toevoeging hof] daaraan in de belangenafweging voorrang zou hebben moeten geven. Daarbij heeft verweerder in aanmerking mogen nemen, dat bewoners van dienstwoningen op een industrieterrein meer (over)last kunnen verwachten dan bewoners van woningen in een woonkern. Opmerking verdient, dat de wet een mogelijkheid tot vergoeding van planschade kent."
3.2.9 Bij uitspraak van 30 juli 2010 (nummer Awb 09/2202) heeft de rechtbank, sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer, het onder meer door [geïntimeerde sub 2] ingestelde beroep tegen de vergunningverlening afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen:
"(…) In deze uitspraak [zie hiervoor onder 3.2.8; toevoeging hof] heeft de voorzieningenrechter een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het besluit van 3 november 2009 gegeven. De voorzieningenrechter is in deze uitspraak onder meer tot het voorlopige oordeel gekomen (…) dat verweerder bij afweging van alle belangen in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid ontheffing als bedoeld in artikel 3.23 van de Wro te verlenen (…) De rechtbank verwijst voor de betreffende overwegingen kortheidshalve naar de uitspraak van de voorzieningenrechter en stelt zich achter de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid. (…)"
3.2.10 Bij afzonderlijke brieven van 5 oktober 2010 heeft mr. Kuiper namens [geïntimeerden] [appellanten] onder meer het volgende bericht:
"Cliënten stellen zich op het standpunt dat de plaatsing van de telecommunicatiemast met een hoogte van 39,9 meter en een afstand van 23 centimeter tot de erfgrens van cliënten naar maatschappelijke opvattingen onrechtmatige hinder oplevert en derhalve onrechtmatig is ingevolge artikel 5:37 BW in verbinding met artikel 6:162 BW.
Het uitzicht vanaf het erf en de woning van cliënten zal nadrukkelijk worden bepaald door de telecommunicatiemast. Daarenboven zullen cliënten in de directe nabijheid van de mast worden beperkt in hun bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van hun eigendom en zal de aanwezigheid van de mast een waardedrukkend effect hebben op de waarde van het perceel.
Het is om het vorenstaande dat ik u verzoek, met kracht van sommatie, af te zien van oprichting van de telecommunicatiemast op het perceel (…), bij gebreke waarvan ik mij namens cliënten nadrukkelijk het recht voorbehoud u zonder nadere vooraankondiging in rechte te betrekken.
Voorts houd ik u door deze aansprakelijk voor de door cliënten geleden en te lijden schade vanwege onrechtmatig handelen van uw zijde."
3.2.11 Op 11 november 2010 zijn KPN en [appellant sub 1] overgegaan tot vestiging van het door KPN gewenste opstalrecht. Eind 2010 heeft KPN de telecommunicatiemast doen plaatsen. Rondom de voet van de mast is een hek geplaatst.
3.2.12 Bij brief van 4 maart 2011 heeft [taxateur], Register Makelaar Taxateur van
Sinke Makelaardij o.g. te Emmeloord, aan [geïntimeerde sub 2] onder meer geschreven:
"Als ik het object op dit moment zou moeten waarderen kom ik tot een waarde van € 600.000,= waarbij een deel van de waardevermindering veroorzaakt wordt door het feit dat achterop het terrein, pal tegen uw terrein aan, een enorme gsm zendmast is geplaatst. Deze waardedaling is puur op basis van fysieke aspecten en hier is geen rekening gehouden met mogelijke negatieve effecten voor de gezondheid, waar ook zo nu en dan op gewezen is, maar waarvan de bewijslast op dit moment discutabel is."
3.2.13 Op 30 maart 2011 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het tegen de uitspraak van de rechtbank van 30 juli 2010 ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard.