2.8 Het hof is van oordeel dat uit de verklaringen van de getuigen, in onderling verband en in samenhang bezien en mede gelet op het in rechtsoverweging 2.7 overwogene, niet voldoende aannemelijk is geworden dat [X] met [geïntimeerde sub 1] op 3 november 2007 dan wel op 10 oktober 2008 een huurovereenkomst is aangegaan, in dier voege dat [geïntimeerde sub 1] naast VC Vuurwerk huurder van de litigieuze auto’s werd.
De verklaringen van [geïntimeerde sub 1] en [Z] wijzen juist op het tegendeel daarvan, nu zij expliciet verklaren dat [geïntimeerde sub 1] op beide data uitsluitend voor de BV heeft gecontracteerd, waarbij [geïntimeerde sub 1] bovendien nog uitlegt waarom dit ook voor [X] geheel duidelijk moest zijn.
De verklaring van getuige [A] is naar het oordeel van het hof op essentiële punten niet zodanig sterk dat zij de verklaring van [de directeur] als partijgetuige voldoende geloofwaardig maakt, nu zowel [X] zelf als [geïntimeerde sub 1] hebben verklaard dat de essentialia van de overeenkomst pas bij [geïntimeerde sub 1]’s tweede bezoek aan [X] werden beklonken, toen [A] al niet meer bij de lease betrokken was.
Verder bevat de verklaring van [A], mede gelet op de nuancering van zijn eerdere schriftelijke uitlatingen, onvoldoende signalen die tot de conclusie dwingen dat [geïntimeerde sub 1] in het contact met [X] (ook) pro se optrad. Anders dan [X] meent, leveren de eventuele strategische opmerkingen van [geïntimeerde sub 1] aangaande mogelijke gevolgen voor zijn alimentatieplicht, waar de getuigen [X] en [A] van spreken, eerder een aanwijzing voor handelen “op naam van de zaak” dan voor eigen rekening op. De strekking was immers om de transactie buiten de privé-aangelegenheden te plaatsen. In ieder geval volgt uit het gegeven dat iemand garen spint bij een bepaalde zakelijke overeenkomst nog niet zonder meer dat hij in persoon partij wordt bij dat contract.
Ook uit de (aanvankelijke) tenaamstelling van de auto's volgt zulks niet, nu [geïntimeerde sub 1] daarvoor een aannemelijke verklaring heeft gegeven en het feit dat de tweede auto niet met bekwame spoed op de vennootschap werd overgeschreven een ommissie kan zijn geweest, zoals in de verklaring van getuige [Z] besloten ligt. Dat laatste is temeer aannemelijk, nu uit het door [X] zelf in het geding gebrachte RDW-uittreksel (productie 10, overgelegd bij memorie na enquête) volgt, dat de eerste auto na 3 november 2007 nog geen drie weken op [geïntimeerde sub 1]'s naam geregistreerd heeft gestaan en daarna op VC Vuurwerk is overgeschreven.
De vraag of [geïntimeerde sub 1] als geldschieter van VC Vuurwerk moet worden aangemerkt acht het hof voor de bewijslevering niet van belang, aangezien ook dat, indien het juist zou zijn, niet tot de conclusie dwingt dat hij niet alleen voor de vennootschap, maar tevens voor zichzelf moet hebben gecontracteerd.