GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zaaknummer gerechtshof 200.093.217/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 121553 / HA ZA 10-845)
arrest van de tweede kamer van 11 juni 2013
[de curator], in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [B.V. X] (hierna: [B.V. X]),
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: de curator,
advocaat: mr. W.M. Limberger, kantoorhoudend te Zwolle,
[geïntimeerde],
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudend te Leeuwarden.
1. Het geding in eerste aanleg
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van
9 maart 2011 en 25 mei 2011 van de rechtbank Groningen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d.23 augustus 2011,
- de memorie van grieven, tevens houdende wijziging van eis, (met producties),
- de memorie van antwoord (met producties),
- een akte van de curator van 4 december 2012,
- een antwoordakte.
2.2 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3 Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
2.4 De vordering van de curator, na eiswijziging, luidt:
"bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
Primair
I. te vernietigen het vonnis van de Rechtbank Groningen gewezen tussen partijen op
25 mei 2011 onder zaak- / rolnummer 121553 / HA ZA 10-845;
II. voor recht verklaren dat de opbrengst van de Porsche, te weten € 35.907,40, toekomt aan de boedel;
Subsidiair
III. te bepalen dat de afgifte van (de eigendom van) de Porsche aan [geïntimeerde] vernietigd wordt op grond van faillissementspauliana, waarmee de opbrengst van de reeds verkochte Porsche ad € 35.907,40 toekomt aan de boedel;
Meer subsidiair
IV. te bepalen dat [geïntimeerde] slechts gerechtigd is tot een bedrag ad € 7.305,00 (te weten, twee termijnen) van de opbrengst van de Porsche;
Primair, subsidiair en meer subsidiair
V. [geïntimeerde] te veroordelen om aan appellante te betalen de volgens het gebruikelijke tarief te begroten bijdragen in de proceskosten van beide instanties."
2.5. [geïntimeerde] heeft geconcludeerd dat het hof,
"bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis op 25 mei 2011 door de rechtbank te Groningen, onder zaak-/rolnummer 121553 / HA ZA 10-845, tussen partijen gewezen, zo nodig onder verbetering en/of aanvulling van de gronden te bekrachtigen en de curator te veroordelen in de kosten van het hoger beroep, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen (eind)arrest."
De feiten
3. Tussen partijen staan de volgende feiten vast als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende weersproken.
3.1. Op 22 augustus 2007 heeft [geïntimeerde] een bedrag van € 60.000, - overgemaakt naar de rekening van [B.V. X] o.v.v. Lening u/g.
3.2. [B.V. X] heeft een Porsche Turbo met kenteken [nummer] gekocht (hierna de Porsche). Het kenteken van de Porsche is op 30 augustus 2007 op haar naam gesteld. Na aankoop van de Porsche heeft [B.V. X] [geïntimeerde] in het bezit gesteld van alle kentekenbewijzen.
3.3. Begin 2009 bleek [B.V. X] niet langer in staat aan haar betalingsverplichtingen uit de overeenkomst te voldoen.
3.4. Het kenteken van de Porsche is op 13 maart 2009 op naam van [geïntimeerde] gesteld.
3.5. Op 8 april 2009 heeft [B.V. X] bij de rechtbank Zwolle-Lelystad een zogenaamd formulier "eigen aangifte tot faillietverklaring rechtspersoon" ingediend. Op dit formulier staat onder meer vermeld:
"Lease- huurkoopgoederen:
zijn er lease- huurkoop goederen in gebruik: ja
zo ja, welke: Porsche 911 TT (auto ingeleverd)"
Op een bijlage schuldenlijst bij het formulier staat een lening vermeld aan [geïntimeerde] o/g van € 20.000.
3.6. Bij vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 14 april 2009 is [B.V. X] in staat van faillissement verklaard met benoeming van [de curator] tot curator.
3.7 De curator heeft de Porsche opgeëist van [geïntimeerde]. [geïntimeerde] heeft de Porsche niet afgegeven aan de curator.
3.8. Partijen zijn overeengekomen dat de Porsche openbaar verkocht zou worden door een veilinghuis en dat zodra een onherroepelijk vonnis is gewezen tussen de curator en [geïntimeerde] de opbrengst zal worden overgemaakt naar de partij die in het gelijk is gesteld. De Porsche is verkocht voor een bedrag van € 35.907,40. Dit bedrag is overgemaakt naar de derdengeldrekening van het advocatenkantoor van de curator.
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.1. De curator heeft - samengevat - een verklaring voor recht gevorderd dat op de Porsche geen vuistpand is gevestigd door [geïntimeerde] en dat [B.V. X] eigenaar is van deze Porsche. De curator heeft daartoe gesteld dat [B.V. X] de Porsche heeft gekocht, dat deze eigendom is geworden van [B.V. X] en in de boedel valt. De curator betwist dat door [geïntimeerde] een geldig pandrecht is gevestigd op de Porsche.
4.2. Volgens [geïntimeerde] heeft zij op 22 augustus 2007 met [B.V. X] een schriftelijke overeenkomst van geldlening gesloten (prod. 9 bij inleidende dagvaarding), waarvan de relevante bepalingen luiden als volgt:
"OVEREENKOMST TOT GELDLENING TBV FINANCIERING PORSCHE TURBO 22 augustus 2007
(…)
"Dat de schuldeiser [hof: [geïntimeerde]] aan de schuldenaar [hof: [B.V. X]] een lening heeft verstrekt van € 60.000,00 (ZESTIGDUIZEND EURO) dat partijen bij deze voorwaarden waaronder de lening is aangegaan schriftelijk wensen vast te leggen.
(…)
Artikel A
Schuldeiser verklaart te hebben uitgeleend en ter leen te hebben verstrekt aan schuldenaar, die verklaart te hebben ontvangen van schuldeiser een bedrag van: € 60.000 (…)
Financiering € 60.000 Porsche Turbo )(…)
Restwaarde € 42.000
Af te lossen € 18.000
Artikel B
Schuldenaar verbindt zich jegens schuldeiser over de gemiddelde investering een jaarlijkse rente van 11% te vergoeden. Betaling van de rente zal eenmaal per kwartaal geschieden.
Artikel C
De looptijd van deze lening is 24 maanden.
Artikel D
De aflossingen worden middels een vast termijnbedrag voldaan. Dit termijnbedrag bedraagt € 3.652,00 per kwartaal en bestaat naast een aflossingsbestanddeel van € 2.250,00 tevens het rentebestanddeel van € 1.402,50. Betaling dient voor het eerst te geschieden op 1 oktober 2007.
(…)
Artikel I
De Porsche Turbo met kenteken [nummer] (30-6-2001), waarvoor deze financiering is aangegaan, zal dienen als borg. Daarnaast zullen de kentekenbewijzen deel 1, 2 en 3 in bezit van de schuldeiser worden gebracht.
ALDUS OPGEMAAKT EN GETEKEND IN TWEEVOUD TE HAREN 22 augustus 2007
[geïntimeerde] [B.V. X] Trading BV
de heer [geïntimeerde] de heer [X]”
[geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat deze overeenkomst aldus dient te worden uitgelegd dat [B.V. X] zich ertoe heeft verplicht mee te werken aan het vestigen van een vuistpandrecht ten gunste van [geïntimeerde] voor het geval [B.V. X] niet langer haar verplichtingen zou nakomen. Toen [B.V. X] niet meer aan haar betalingsverplichtingen kon voldoen, heeft [geïntimeerde] op basis van de overeenkomst de Porsche in vuistpand genomen. [geïntimeerde] is van mening dat hij gerechtigd is tot de volledige opbrengst van de Porsche nu er nog een bedrag van € 46.500, - exclusief rente uit de overeenkomst openstaat.
4.3. De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis (rov. 4.2.) geoordeeld dat een rechtsgeldig vuistpand tot stand is gekomen en heeft de vorderingen van de curator afgewezen.
Wijziging eis
5. De curator heeft in hoger beroep zijn eis gewijzigd. Deze luidt thans zoals hiervoor onder het kopje "Het geding in hoger beroep" is weergegeven. [geïntimeerde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van de curator. Het hof ziet ook geen aanleiding die eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de beginselen van een goede procesorde. Ter zake van de vordering van de curator zal derhalve recht worden gedaan op de gewijzigde eis.
Met betrekking tot de grieven
6. Het gaat in deze zaak, kort samengevat, om het volgende. In augustus 2007 heeft [B.V. X] een Porsche gekocht. Het geld daarvoor heeft zij geleend van [geïntimeerde]. Nadat [B.V. X] op enig moment niet meer aan haar betalingsverplichtingen jegens [geïntimeerde] kon voldoen, heeft zij de Porsche naar zeggen van [geïntimeerde] aan deze afgegeven. [B.V. X] is vervolgens op eigen aangifte failliet verklaard. De curator stelt dat de Porsche zonder rechtsgrond aan [geïntimeerde] is afgegeven en tot de boedel is blijven behoren en heeft afgifte van de (opbrengst van de) Porsche aan de boedel gevorderd. Subsidiair vordert de curator vernietiging van de afgifte van de Porsche op grond van de faillissementspauliana.
7. De curator heeft zeven grieven opgeworpen. De grieven, in het bijzonder grief VII, strekken onder mee tot handhaving van het standpunt dat geen vuistpandrecht tot stand is gekomen. Dienaangaande overweegt het hof als volgt.
8. Het hof zal er veronderstellenderwijs van uitgaan dat de overgelegde overeenkomst daadwerkelijk op 22 augustus 2007 tussen [geïntimeerde] en [B.V. X] is overeengekomen, zoals door [geïntimeerde] is gesteld en door de curator wordt betwist.
8.1. Het hof stelt voorop dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld, niet kan worden beantwoord op grond van uitsluitend een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981, LJN: AG4158).
8.2. Het geschil richt zich in het bijzonder op de uitleg van artikel I van de onder 4.2. vermelde overeenkomst, waarin staat vermeld dat de Porsche zal dienen als borg en de kentekenbewijzen in het bezit van [geïntimeerde] zullen worden gebracht. De vragen die daarbij opkomen zijn of partijen daarmee beoogd hebben de Porsche tot zekerheid voor de nakoming van de verplichting tot terugbetaling van de lening te laten strekken, zo ja, welke vorm van zekerheid hen daarbij voor ogen stond, en of aan de vereisten is voldaan voor de vestiging van die zekerheid. Het hof is van oordeel dat de overeenkomst geen andere uitleg toelaat dan dat partijen beoogd hebben de Porsche tot zekerheid voor de nakoming van de verplichting tot terugbetaling van de lening te laten strekken. Dit volgt met name uit het gebruik van het woord “borg” en de opgenomen verplichting om de kentekenbewijzen in het bezit van [geïntimeerde] te stellen. De curator heeft zich ook niet verzet tegen de door de rechtbank getrokken conclusie dat partijen beoogd hebben een zekerheidsrecht te vestigen. In zijn akte van 4 december 2012 onder 12 stelt de curator dit ook zelf.
De vervolgvraag is welke vorm van zekerheid partijen beoogd hebben. Niet in geschil is dat ten tijde van het sluiten van de overeenkomst de auto in eigendom en bezit bleef van [B.V. X]. Van een (verboden) fiduciaire eigendomsoverdracht was derhalve geen sprake, noch van de vestiging van een vuistpand. Ook staat vast dat een akte als bedoeld in artikel 3:237 BW ontbreekt, zodat geen bezitloos pandrecht is gevestigd. [geïntimeerde] bepleit evenwel een uitleg van de overeenkomst, waarbij [B.V. X] zich verbond om, voor het geval zij haar verplichtingen niet zou nakomen, de Porsche in vuistpand aan [geïntimeerde] te zullen verstrekken. Met andere woorden: een obligatoire verplichting om in de toekomst een goederenrechtelijke zekerheid te vestigen. De rechtbank heeft die uitleg gevolgd. De curator betwist die uitleg.
Het hof stelt vast dat de tekst van de overeenkomst geen steun biedt voor deze uitleg. Er staat immers niet beschreven dat en onder welke voorwaarden [B.V. X] verplicht is de Porsche in vuistpand aan [geïntimeerde] te zullen geven. Uit het feit dat er staat dat de Porsche "zal dienen als borg" en het gegeven dat de kentekenbewijzen direct aan [geïntimeerde] zijn afgegeven kan veeleer worden afgeleid dat partijen als leken op dit gebied in de onjuiste veronderstelling hebben verkeerd dat zij van aanvang af ten gunste van [geïntimeerde] een (goederenrechtelijke) zekerheid hadden gecreëerd. Het (door de curator betwiste) afgeven van de Porsche door [B.V. X] aan [geïntimeerde] moet in dat licht worden gezien en niet als nakoming van een contractuele verplichting tot vestiging van een vuistpand. Feiten en omstandigheden die indachtig de toepasselijke haviltexmaatstaf niettemin kunnen leiden tot de door [geïntimeerde] gestelde uitleg zijn gesteld noch gebleken.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de Porsche tot de boedel is blijven behoren en dat [geïntimeerde] geen aanspraak kan maken op de opbrengst daarvan. Die komt toe aan de boedel. In zoverre slagen de grieven. Bij verdere bespreking daarvan bestaat geen belang
9. Nu de grieven slagen, zal het bestreden vonnis worden vernietigd.
Het hof zal [geïntimeerde] als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van de curator zullen worden vastgesteld op: € 1.158,- (2 punten, tarief III).
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van de curator zullen worden vastgesteld op: € 1.158,- (1 punt, tarief III). De akte van 4 december 2012 is bij de vaststelling van de proceskostenveroordeling niet meegenomen, nu deze het karakter heeft van een verkapte conclusie en daarmee in strijd komt met artikel 347 Rv.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Groningen van 25 mei 2011 en doet opnieuw recht;
bepaalt dat de opbrengst van de Porsche ad € 35.907,40 toekomt aan de boedel;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van de curator wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 1.158,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 359,45 voor verschotten, en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 1.158,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 363,31 voor verschotten;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte vernietigingen en proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. Janse, voorzitter, R.A. van der Pol en I. Tubben en uitgesproken door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier op dinsdag 11 juni 2013.