GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 12/00323
uitspraakdatum: 11 juni 2013
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
de heffingsambtenaar van de gemeente Almere (hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 12 september 2012, nummer Awb 11/2327, in het geding tussen de heffingsambtenaar en
X te Z (hierna: belanghebbende)
betreffende een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 De heffingsambtenaar heeft bij beschikking de waarde van de onroerende zaak a-straat 71 te Z (hierna: de onroerende zaak) voor het belastingjaar 2011 – naar de waardepeildatum 1 januari 2010 – vastgesteld op € 217.000.
1.2 Belanghebbende heeft tegen deze waardebeschikking bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar de vastgestelde waarde verminderd tot € 205.000 en een proceskostenvergoeding toegekend van € 218.
1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 12 september 2012 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de hoogte van de proceskostenvergoeding en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 503,60 in bezwaar en € 218,50 in beroep.
1.4 De heffingsambtenaar heeft bij brief van 19 oktober 2012 – bij het Hof ingekomen op 23 oktober 2012 – tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Namens belanghebbende is een verweerschrift ingediend.
1.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord A, als gemachtigde van belanghebbende en B namens de heffingsambtenaar.
1.6 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2.1 Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. De waarde van de onroerende zaak is door de heffingsambtenaar bij beschikking vastgesteld op € 217.000.
2.2 Tegen deze beschikking is, namens belanghebbende, door het bureau WOZ-specialisten een bezwaarschrift ingediend.
2.3 Bij het bezwaarschrift is een door C (hierna: C), verbonden aan D, opgesteld taxatierapport gevoegd waarin de waarde van de onroerende zaak is getaxeerd op € 205.000. C is ingeschreven in het register voor de Kandidaat Register Makelaar Taxateur (hierna: KRMT), welk register wordt beheerd door SVMNIVO.
2.4 Voor het verrichten van de taxatie heeft C een factuur gestuurd ten bedrage van € 285,60, te weten drie uren tegen een uurtarief van € 80 vermeerderd met omzetbelasting.
2.5 Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak verminderd tot € 205.000 en voorts aan belanghebbende een vergoeding van € 218 toegekend voor de kosten van rechtsbijstand.
2.6 De Rechtbank heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar ten onrechte een vergoeding voor de kosten van het taxatierapport achterwege heeft gelaten. De Rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de hoogte van de proceskostenvergoeding vernietigd en aan belanghebbende een proceskostenvergoeding toegekend van:
rechtsbijstand in bezwaar € 218,00
rechtsbijstand in beroep € 218,50
taxatierapport (3 uur maal € 80 exclusief omzetbelasting) € 285,60
Totaal € 722,10
2.7 Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende een overzicht overgelegd van de examens die C bij SVMNIVO heeft afgelegd teneinde het diploma ‘Basistheorie Taxateur o.z.’ te behalen, te weten:
- 1.0 Bouwkunde algemeen en materialenkennis;
- 1.1 Bouwkunde bestek en tekeningen;
- 2.1 Financiën Fiscaliteiten Taxaties;
- 2.2 FFT – Financiën (deelexamen);
- 2.3 FFT – Fiscaliteiten en Taxaties (deelexamen);
- 3.1 Juridische Aspecten 1;
- 4.1 Juridische Aspecten 2;
- 5 Vastgoedeconomie.
Daarnaast heeft C bij SVMNIVO nog de volgende examens afgelegd:
- 1.0 Aanvullende theorie Makelaar-taxateur o.z. Wonen;
- 4.1 Aanvullende theorie Taxateur WOZ I;
- 4.2 Aanvullende theorie Taxateur WOZ II.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is de hoogte van de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Het geschil spitst zich toe op de hoogte van de vergoeding voor het taxatierapport.
3.2 De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de kosten van het taxatierapport niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat C – als KRMT-er – nog niet getoetst is op zijn praktische vaardigheden en om die reden niet bevoegd is om WOZ-taxaties te verrichten. Ter zitting van het Hof heeft de heffingsambtenaar verklaard dat indien C wel als deskundige in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) kan worden aangemerkt, hij instemt met een vergoeding voor de kosten van het taxatierapport van € 178,50, te weten drie uur maal € 50, vermeerderd met de omzetbelasting.
3.3 Belanghebbende bepleit dat uit het arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2012, nr. 11/02035, LJN BX0904 (hierna: het arrest), volgt dat niet de mate van deskundigheid van de taxateur bepaalt of een taxatierapport voor vergoeding in aanmerking komt, maar slechts de aard van de onroerende zaak. Verder stelt belanghebbende zich op het standpunt dat C – gelet op zijn diploma’s – als deskundige dient te worden aangemerkt. Belanghebbende bepleit eveneens een vergoeding voor de kosten van het taxatierapport van € 178,50.
3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Op grond van het tweede lid van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bestaat recht op vergoeding door het bestuursorgaan van kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. In het vierde lid van artikel 7:15 van de Awb is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld. Deze regels zijn vastgelegd in het Besluit.
4.2 Op grond van het bepaalde in artikel 1, aanhef en letter b, van het Besluit, komen de kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht voor vergoeding in aanmerking.
4.3 De heffingsambtenaar bestrijdt dat C als een deskundige in de zin van deze bepaling kan worden aangemerkt, omdat hij – als KRMT-er – nog niet op zijn praktische vaardigheden is getoetst en volgens de voorschriften van de brancheorganisatie niet bevoegd is om WOZ-taxaties te verrichten. Hij wijst ter onderbouwing van zijn standpunt op de website van de KRMT en op een uitlating van E, directeur van SVMNIVO, op LinkedIn.
4.4 Belanghebbende stelt zich onder verwijzing naar voornoemd arrest van de Hoge Raad op het standpunt dat de deskundigheid van C niet bepalend is voor het antwoord op de vraag of een kostenvergoeding kan worden toegekend. Subsidiair betoogt hij dat C wel degelijk deskundig is en bestrijdt hij – onder verwijzing naar een chatgesprek met een medewerkster van SVMNIVO – het standpunt van de heffingsambtenaar dat een KRMT-er geen WOZ-taxaties zou mogen verrichten. Belanghebbende erkent dat een KRMT-er nog niet volledig bevoegd is, maar het taxatieverbod beperkt zich aldus belanghebbende tot taxaties in het kader van financiering. Verder wijst belanghebbende op de examens die C heeft afgelegd.
4.5 Anders dan belanghebbende leest het Hof in het arrest niet dat de deskundigheid van de taxateur niet meer relevant zou zijn voor het antwoord op de vraag of een kostenvergoeding kan worden toegekend. De Hoge Raad heeft in het arrest geoordeeld dat ter bepaling van de mate waarin de werkzaamheden van een taxateur van bijzondere aard zijn – met het oog op de uitvoerbaarheid van de regeling – uitsluitend de aard van de onroerende zaak als maatstaf dient te worden genomen. Dat oordeel heeft betrekking op de bepaling van de hoogte van het te hanteren uurtarief. Aan die toetsing komt men eerst toe indien de daaraan voorafgaande vraag of sprake is van een deskundige bevestigend is beantwoord.
4.6 In de Awb en het Besluit wordt niet gedefinieerd wat onder het begrip ‘deskundige’ dient te worden verstaan. Naar het oordeel van het Hof dient als maatstaf te worden gehanteerd of degene die de deskundige heeft ingeschakeld, er – gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van de inschakeling – vanuit mocht gaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag (vgl. CRvB, 13 april 2005, nr. 03/6324, LJN AT4323, CRvB, 20 februari 2009, nr. 06/137, LJN BH3891, CBB 21 juni 2011, nr. 07/596A, LJN BR3066 en ABRvS, 23 juli 2008, nr. 200708356/1, LJN BD8351).
4.7 Naar het oordeel van het Hof mocht belanghebbende ervan uitgaan dat C een relevante bijdrage aan de procedure zou leveren en dient C derhalve als deskundige in de zin van het Besluit te worden aangemerkt. Het Hof baseert zich daarbij op de ter zitting overgelegde informatie waaruit blijkt dat C beschikt over het diploma ‘Basistheorie taxateur o.z.’ en daarnaast nog drie aanvullende – voor het verrichten van WOZ-taxaties relevante – theoretische examens heeft afgelegd. Verder heeft de heffingsambtenaar ter zitting verklaard dat hij vaker taxatierapporten van C heeft ontvangen. Daaruit leidt het Hof af dat C ook over praktijkervaring beschikte. Dat C door de branchevereniging nog niet op zijn praktische vaardigheden is getoetst, doet daar niet aan af. Hetzelfde heeft te gelden voor eventuele beperkingen die de branchevereniging aan KRMT-ers oplegt.
4.8 Tussen partijen is niet in geschil dat indien C als deskundige kan worden aangemerkt, belanghebbende recht heeft op een vergoeding van € 178,50 (inclusief omzetbelasting). Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen.
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.
In de omstandigheid dat de heffingsambtenaar in hoger beroep niet volledig in het gelijk wordt gesteld, vindt het Hof aanleiding om de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand te berekenen op € 235 voor de bezwaarfase (1 punt voor bezwaarschrift, waarde per punt € 235, wegingsfactor 1), € 472 voor de beroepsfase (1 punt voor beroepschrift, 1 punt voor zitting, waarde per punt € 472, wegingsfactor 0,5) en € 472 voor het hoger beroep (1 punt voor hogerberoepschrift, 1 punt voor zitting, waarde per punt € 472, wegingsfactor 0,5). In dit verband wordt opgemerkt dat de te vergoeden proceskosten zijn berekend aan de hand van de met ingang van 1 januari 2013 geldende tarieven (vgl. HR 19 april 2013, nr. 11/03600, LJN BX4034, onderdeel 4).
Gelet op het in 4.8 overwogene wordt dit bedrag verhoogd met de vergoeding voor het taxatierapport van € 178,50.
Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de proceskostenvergoeding,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.357,50,
– gelast dat de gemeente Almere aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 41 in verband met het beroep bij de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.M. de Kroon, voorzitter, mr. C.M. Ettema en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op 11 juni 2013 in het openbaar uitgesproken.
De voorzitter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen. In haar plaats tekent mr. Ettema.
De griffier, namens de voorzitter,
(S. Darwinkel) (C.M. Ettema)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 12 juni 2013
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.