Uitspraak
1.[V.O.F. in liquidatie] (in liquidatie),
hierna te noemen:
[V.O.F. in liquidatie],
hierna te noemen:
[appellant sub 2],
1.[geïntimeerde 1],
hierna te noemen:
[geïntimeerde 1],
hierna te noemen:
[geïntimeerde 2],
[geïntimeerden],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het anticipatie-exploot d.d. 24 juli 2012;
3.De feiten
"1. De vennoten zijn slechts gezamenlijk bevoegd voor de vennootschap te handelen en te tekenen, gelden voor haar uit te geven en te ontvangen, de vennootschap aan derden en derden aan de vennootschap te binden, één en ander echter alleen binnen de grenzen, door het doel der vennootschap gesteld.
4.Het geschil en de beoordeling daarvan in eerste aanleg
5.De beoordeling van de grieven
1) [V.O.F. in liquidatie] (in liquidatie);
2) [appellant sub 2], zowel in zijn hoedanigheid van (a) voormalig vennoot namens [V.O.F. in liquidatie] als (b) in eigen naam, ten behoeve van zichzelf oftewel
pro se.
pro seafgewezen (rechtsoverweging 4.3/4.4 van het bestreden vonnis). Hiertegen is
grief Igericht.
pro seafgewezen, op de grond dat niet is voldaan aan de vereisten voor het instellen van een vordering tot schadevergoeding jegens derden door een individuele vennoot persoonlijk (rechtsoverweging 30 in samenhang met rechtsoverweging 29). Deze beslissing betreft de rechtsbetrekking tussen dezelfde partijen als in geschil in het onderhavige geding voor zover het gaat om [appellant sub 2]
pro seenerzijds en [geïntimeerden] anderzijds, zodat deze beslissing in dit geding tussen genoemde partijen bindende kracht heeft (artikel 236 Rv). Hierop stuiten de vorderingen van [appellant sub 2]
pro seaf.
Ook heeft [appellant sub 2] onvoldoende onderbouwd dat tussen [V.O.F. in liquidatie] en [X] (mondeling) is overeengekomen dat het risico van te late oplevering (de aan [bedrijf A] verschuldigde boete) voor rekening van [X] zou komen, terwijl hij op dit punt evenmin een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod doet. Ook zijn stelling dat op grond van artikel 6:155 jo. 6:157 lid 4 BW (schuldoverneming) met de overname van de bouw ook de boeteclausule is overgegaan op [X], faalt bij gebrek aan deugdelijke onderbouwing. Nu [X] bij de overeenkomst van 21 mei 2013 de verplichting op zich heeft genomen om op te leveren
aan [V.O.F. in liquidatie], zónder dat in deze overeenkomst een boeteclausule is opgenomen, had het op de weg van [appellant sub 2] gelegen om nadere feiten of omstandigheden te stellen, waaruit volgt dat aan de vereisten van artikel 6:155 jo. 6:157 lid 4 BW is voldaan.
Met betrekking tot de vordering ter zake van perceel K2
In mei 2004 is met instemming van [appellant sub 2] tussen [V.O.F. in liquidatie] en [directeur], directeur van [Bouwbedrijf 3], ter zake van perceel K2 een koop-/aannemingsovereenkomst gesloten, en is de koopsom aan [V.O.F. in liquidatie] betaald (zie de notariële akte van levering d.d. 11 mei 2004). Zij betogen dat [directeur] dit perceel slechts wilde kopen als een aan [Bouwbedrijf 3] gelieerde onderneming ([Bouwbedrijf 2]) een offerte zou mogen uitbrengen, en dat [appellant sub 2] met deze voorwaarde akkoord is gegaan. Voorts betogen zij dat [directeur] de overeengekomen termijnen aan [V.O.F. in liquidatie] heeft betaald, en dat dit zeker terug te vinden is in de financiële administratie van [V.O.F. in liquidatie], zij het dat deze gegevens niet zijn gespecificeerd in de jaarrekeningen. Daartoe doen zij een beroep op de door hen als productie 2 bij de memorie van antwoord " als voorbeeld" overgelegde pagina van een grootboekkaart van [V.O.F. in liquidatie] over 2005, waarop
een deel vande termijnen van K2 als opbrengst wordt genoemd. Volgens [geïntimeerden] zijn de proceskosten ad € 14.000,- geen schade die is geleden als gevolg van onrechtmatig handelen van [geïntimeerden], maar kosten als gevolg van het feit dat een derde [appellant sub 2] als vennoot in een procedure heeft betrokken.
Vooralsnog in het midden latend of ten aanzien van perceel K2 sprake is geweest van onbevoegde vertegenwoordiging door [X], wenst het hof duidelijkheid te verkrijgen over de door [V.O.F. in liquidatie] ontvangen betalingen van [directeur] in samenhang met de aan [Bouwbedrijf 3] gedane betalingen. Aangezien [X] de administratie van [V.O.F. in liquidatie] voerde, mag van [geïntimeerden], als (indirecte) bestuurders verwacht worden dat zij hierin inzicht geven door het overleggen van de administratie van [V.O.F. in liquidatie] of anderszins. Het hof zal [geïntimeerden] in de gelegenheid stellen om hieraan bij akte gevolg te geven.
Met betrekking tot de vordering ter zake van perceel K1
[appellant sub 2] stelt dat de rechtbank heeft miskend dat hij en [X] reeds in juli 2005 overeenstemming hadden bereikt over de wijze waarop zij uiteen zouden gaan:
Alle rechten en verplichtingen van [V.O.F. in liquidatie] (inclusief perceel K1 met een gehanteerde waarde van € 190.000,-) zouden aan [X] worden overgedragen, dan wel [appellant sub 2] zou uit [V.O.F. in liquidatie] treden en [X] zou een bedrag van € 88.500,- aan [appellant sub 2] betalen. [X] zou vanuit de nieuwe financiering van perceel K1 (bij de Rabobank) zowel de Friesland Bank als [appellant sub 2] betalen. In de nakoming van deze verplichtingen is [X] tekortgeschoten, aldus [appellant sub 2]. Bovendien heeft [X], die de administratie over [V.O.F. in liquidatie] voerde, nagelaten met Friesland Bank nadere afspraken te maken over de aflopende kredietfaciliteit. De schade die [V.O.F. in liquidatie] hierdoor heeft geleden bedraagt volgens [appellant sub 2] minimaal € 160.000,- (de marktwaarde ad € 250.000,- minus de executiewaarde ad € 90.000,-).
Ten slotte betwisten [geïntimeerden] dat de ontwikkelingsplannen zijn verkocht en overgedragen aan [Y]. Subsidiair stellen zij dat daaraan geen waarde is toegekend bij de verkoop van het perceel.
Voor zover [appellant sub 2] de onderhavige deelvordering baseert op een tekortkoming in de nakoming van de verdelingsafspraken, baseert hij zich (indirect) op een tekortkoming van [X] als vennoot jegens hem als vennoot. In zoverre stuit de vordering af op het gezag van gewijsde van het arrest van het Hof Arnhem d.d. 8 mei 2012.
Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv rust de bewijslast ter zake hiervan op [appellant sub 2]. Het hof zal [appellant sub 2] in de gelegenheid stellen om bij akte aan te geven of en, zo ja, hoe hij dit bewijs wenst te leveren.
Dat bij de verkoop aan [Y] B.V. geen waarde is toegekend aan de ontwikkelingsplannen, acht het hof niet aannemelijk. Het hof zal er dan ook voorshands van uitgaan dat er wél waarde is toegekend aan de ontwikkelingsplannen, eveneens behoudens door [geïntimeerden] te leveren tegenbewijs. Het hof zal [geïntimeerden] in de gelegenheid stellen om bij akte aan te geven of en, zo ja, op welke wijze zij vorenbedoeld tegenbewijs wenst te leveren.
Met betrekking tot de vordering ter zake van de onjuiste aangifte omzetbelasting
Van deze tekortkoming valt [geïntimeerden] als (indirecte) bestuurders van [X] een voldoende ernstig persoonlijk verwijt te maken, zodat zij jegens (de ontbonden gemeenschap van) [V.O.F. in liquidatie] aansprakelijk zijn voor de aldus geleden schade, aldus [appellant sub 2].
Met betrekking tot de vordering ter zake van onjuistheden in de jaarrekeningen