ECLI:NL:GHARL:2014:1203

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 februari 2014
Publicatiedatum
18 februari 2014
Zaaknummer
200.110.730-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders van een ontbonden vennootschap onder firma voor schade aan de vennootschap

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 februari 2014, gaat het om een vordering van een vennootschap onder firma in liquidatie en een van de vennoten tegen de (indirecte) bestuurders van een andere vennoot die inmiddels failliet is verklaard. De vordering betreft de aansprakelijkheid van deze bestuurders voor schade die de vennootschap heeft geleden als gevolg van onrechtmatig handelen. De rechtbank Zwolle-Lelystad had eerder in eerste aanleg de vorderingen afgewezen, waarop de appellanten in hoger beroep zijn gegaan.

De procedure in hoger beroep begon met een dagvaarding op 19 juni 2012, gevolgd door verschillende processtukken, waaronder een memorie van grieven en een memorie van antwoord. De appellanten vorderden onder andere een verklaring voor recht dat de geïntimeerden onrechtmatig hebben gehandeld en aansprakelijk zijn voor de daaruit voortvloeiende schade. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld, aangezien partijen hiertegen geen bezwaar hebben gemaakt.

De kern van het geschil draait om de vraag of de bestuurders van de failliete vennoot tekort zijn geschoten in hun verplichtingen en of er een causaal verband bestaat tussen deze tekortkomingen en de gevorderde schade. Het hof heeft de vorderingen van de appellanten beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de vorderingen niet toewijsbaar zijn. Het hof heeft de appellanten in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren voor hun stellingen, maar heeft uiteindelijk de zaak aangehouden voor verdere behandeling.

De uitspraak van het hof benadrukt het belang van de bewijsvoering in aansprakelijkheidszaken en de rol van het gezag van gewijsde in rechtszaken. De beslissing van het hof is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in zaken die betrekking hebben op de aansprakelijkheid van bestuurders van vennootschappen in liquidatie of faillissement.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.110.730/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 177232/HZ ZA 10-1448)
arrest van de tweede kamer van 18 februari 2014
in de zaak van

1.[V.O.F. in liquidatie] (in liquidatie),

gevestigd te [woonplaats],
hierna te noemen:
[V.O.F. in liquidatie],
2. [appellant sub 2],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen:
[appellant sub 2],
appellanten,
in eerste aanleg: eisers in conventie en verweerders in reconventie,
advocaat: mr. P.P.R. Hoekstra, kantoorhoudend te Groningen,
tegen

1.[geïntimeerde 1],

gevestigd te [woonplaats],
hierna te noemen:
[geïntimeerde 1],
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen:
[geïntimeerde 2],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. A.C. Winter, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 21 maart 2012 van de rechtbank Zwolle-Lelystad.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding d.d. 19 juni 2012;
- het anticipatie-exploot d.d. 24 juli 2012;
- de memorie van grieven, tevens akte houdende wijziging van eis;
- de memorie van antwoord (met producties);
- een akte van [appellant sub 2] houdende uitlating producties;
- een antwoordakte.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [V.O.F. in liquidatie] en [appellant sub 2] in hoger beroep luidt:
"het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad d.d. 21 maart 2012, gewezen onder rolnummer 177232/HZ ZA 10-1448, in conventie en in reconventie te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
voor recht te verklaren dat geïntimeerden onrechtmatig hebben gehandeld jegens [V.O.F. in liquidatie] en/of [appellant sub 2] en aansprakelijk zijn voor de daaruit voortvloeiende schade;
geïntimeerden hoofdelijk te veroordelen om binnen vier weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis aan eisers rekening en verantwoording af te leggen over de periode dat zij c.q. [X] zelfstandig namens [V.O.F. in liquidatie] hebben gehandeld (2004, 2005 en 2006), uit welke rekening en verantwoording per project en ten aanzien van de gehele onderneming moet blijken welke kosten en opbrengsten zijn gemaakt//behaald en hoe de positieve waarde van [V.O.F. in liquidatie] van het eind van het jaar 2003 is gewijzigd in de gestelde negatieve waarde in het jaar 2006, op straffe van een dwangsom van € 2.500 per dag dat [geïntimeerde 2] geïntimeerden met deze veroordeling in gebreke zijn, met een maximum van € 250.000.
geïntimeerden hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [V.O.F. in liquidatie] en/of [appellant sub 2] van de door hen geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, althans vast te stellen door een in te schakelen deskundige;
geïntimeerden hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [V.O.F. in liquidatie] en/of [appellant sub 2] van een bedrag van € 88.500,--, althans een door u edelachtbare in goede justitie bepalen bedrag, bij wijze van voorschot op de door [V.O.F. in liquidatie] en/of [appellant sub 2] geleden schade;
geïntimeerden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure in beide instanties."

3.De feiten

3.1
De rechtbank heeft in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.9) een aantal feiten vastgesteld. Aangezien partijen hiertegen geen bezwaar hebben gemaakt, zal het hof in hoger beroep ook van deze feiten uitgaan. Mede gelet op hetgeen in hoger beroep is komen vast te staan, gaat het om het volgende.
3.1.1
Bij notariële akte van 14 juli 1999 is [V.O.F. in liquidatie] opgericht, waarbij [appellant sub 2] en [X] (hierna: [X]) als vennoten optraden. [geïntimeerde 1] is enig bestuurder van [X]. [geïntimeerde 2] is op zijn beurt enig bestuurder van [geïntimeerde 1].
3.1.2
Met betrekking tot de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de vennoten bevat artikel 8 van de akte van oprichting – voor zover van belang – de navolgende regeling:
"1. De vennoten zijn slechts gezamenlijk bevoegd voor de vennootschap te handelen en te tekenen, gelden voor haar uit te geven en te ontvangen, de vennootschap aan derden en derden aan de vennootschap te binden, één en ander echter alleen binnen de grenzen, door het doel der vennootschap gesteld.
2. In afwijking van het vorenstaande geldt dat iedere vennoot bevoegd is rechtshandelingen te verrichten waarvan het belang en/of de waarde een bedrag van vijfhonderd gulden
(ƒ 500,00) niet overtreft."
3.1.3
[V.O.F. in liquidatie] had ten doel de ontwikkeling, exploitatie en verkoop van onroerend goedprojecten. In dat kader heeft [V.O.F. in liquidatie] in december 1999 een perceel grond gekocht in [plaats]. Het desbetreffende perceel is opgesplitst in zes kavels, te weten: G, B1, B2, K1, K2 en K3. De realisatie van de kavels G, B1 en K3 is geen onderwerp van geschil.
3.1.4
Medio 2005 hebben [appellant sub 2] en [X] onder leiding van een mediator gesproken over uittreding van [appellant sub 2] uit [V.O.F. in liquidatie] en voortzetting daarvan door [X], waarbij overeenstemming is bereikt over de betaling door [X] aan [appellant sub 2] van een bedrag van € 88.500,-. Het vorenstaande heeft echter niet geleid tot een daadwerkelijke uittreding van [appellant sub 2].
3.1.5
Uiteindelijk heeft [appellant sub 2] bij brief van 3 maart 2006 – betekend bij deurwaardersexploot van 6 maart 2006 – aan [X] [V.O.F. in liquidatie] opgezegd, zodat [V.O.F. in liquidatie] per 6 april 2006 is ontbonden. [X] is harerzijds ook tot opzegging van [V.O.F. in liquidatie] overgegaan.
3.1.6
In 2008 heeft [appellant sub 2] [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] gedagvaard en gevorderd dat zij zouden worden veroordeeld tot vergoeding van alle schade die zij hadden veroorzaakt door onbevoegde vertegenwoordiging.
3.1.7
[X] is op 13 februari 2008 in staat van faillissement verklaard. Het faillissement is bij gebrek aan baten op 20 januari 2009 opgeheven.
3.1.8
Bij uitspraak van 26 augustus 2009 heeft de rechtbank de vordering van [appellant sub 2] afgewezen. [appellant sub 2] heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
3.1.9
[V.O.F. in liquidatie] en [appellant sub 2] hebben na daartoe verkregen verlof conservatoir beslag op de woning van [geïntimeerde 2] laten leggen.
3.1.10
Bij arrest van 8 mei 2012 (zaaknummer: 200.053.852/01) heeft het gerechtshof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, genoemd vonnis van de rechtbank d.d. 26 augustus 2009 bekrachtigd.

4.Het geschil en de beoordeling daarvan in eerste aanleg

4.1
[appellant sub 2] heeft in eerste aanleg in conventie gevorderd
"bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren:
een verklaring voor recht dat [geïntimeerden] onrechtmatig hebben gehandeld jegens [V.O.F. in liquidatie] en/of [appellant sub 2] en aansprakelijk zijn voor de daaruit voortvloeiende schade,
[geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [V.O.F. in liquidatie] en/of [appellant sub 2] van de door hen geleden schade, nader op te maken bij staat, althans vast te stellen door een in te schakelen deskundige,
[geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [V.O.F. in liquidatie] en/of [appellant sub 2] van een bedrag van EUR 88.500,00, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, bij wijze van voorschot op de door [V.O.F. in liquidatie] en/of [appellant sub 2] geleden schade,
[geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure."
4.2
[geïntimeerden] hebben in reconventie gevorderd
"bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, het door [V.O.F. in liquidatie] en [appellant sub 2] ten laste van [geïntimeerde 2] gelegde beslag op de onroerende zaak te [woonplaats], kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie L, nummer 3237, op te heffen, met veroordeling van [V.O.F. in liquidatie] en [appellant sub 2] in de kosten van deze procedure."
4.3
De rechtbank heeft de vorderingen in conventie afgewezen en de vorderingen in reconventie toegewezen.

5.De beoordeling van de grieven

5.1
De vorderingen strekken tot vergoeding van de schade die [V.O.F. in liquidatie] (en als gevolg daarvan [appellant sub 2] privé) heeft geleden als gevolg van tekortkomingen door [X] in haar verplichtingen jegens [V.O.F. in liquidatie], voor welke tekortkomingen [geïntimeerden] als (indirecte) bestuurders van [X] aansprakelijk worden gehouden. Het hof zal eerst per deelvordering beoordelen of sprake is van een tekortkoming door [X] jegens [V.O.F. in liquidatie], en, zo ja, of sprake is van causaal verband (in de zin van conditio sine qua non-verband) met de gevorderde schade. Slechts bij een bevestigende beantwoording van deze vragen, komt het hof toe aan de vraag of dit leidt tot aansprakelijkheid van [geïntimeerden] als (indirecte) bestuurders van [X].
5.2
De te beoordelen vorderingen zijn ingesteld door:
1) [V.O.F. in liquidatie] (in liquidatie);
2) [appellant sub 2], zowel in zijn hoedanigheid van (a) voormalig vennoot namens [V.O.F. in liquidatie] als (b) in eigen naam, ten behoeve van zichzelf oftewel
pro se.
5.3
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant sub 2]
pro seafgewezen (rechtsoverweging 4.3/4.4 van het bestreden vonnis). Hiertegen is
grief Igericht.
5.4
[appellant sub 2] voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het faillissement van [X] geen grond oplevert om af te wijken van het (toen nog niet in kracht van gewijsde gegane) vonnis van 29 augustus 2009 (zie onder 3.1.8). Aangezien de curator het faillissement van [X] per 20 januari 2009 bij gebrek aan baten heeft opgeheven, is [X] opgehouden te bestaan (artikel 2:19 lid 4 BW), zodat geen sprake (meer) is van een bijzondere gemeenschap in de zin van titel 3.7.2. BW, aldus [appellant sub 2].
5.5
[geïntimeerden] beroepen zich erop dat het vonnis van de rechtbank d.d. 26 augustus 2009 inmiddels bij arrest van 8 mei 2012 is bekrachtigd door het Hof Arnhem (zie onder 3.1.10), welk arrest in kracht van gewijsde is gegaan, en derhalve tussen partijen gezag van gewijsde heeft gekregen .
5.6
Het hof overweegt als volgt. Het Hof Arnhem heeft de vorderingen van [appellant sub 2]
pro seafgewezen, op de grond dat niet is voldaan aan de vereisten voor het instellen van een vordering tot schadevergoeding jegens derden door een individuele vennoot persoonlijk (rechtsoverweging 30 in samenhang met rechtsoverweging 29). Deze beslissing betreft de rechtsbetrekking tussen dezelfde partijen als in geschil in het onderhavige geding voor zover het gaat om [appellant sub 2]
pro seenerzijds en [geïntimeerden] anderzijds, zodat deze beslissing in dit geding tussen genoemde partijen bindende kracht heeft (artikel 236 Rv). Hierop stuiten de vorderingen van [appellant sub 2]
pro seaf.
5.7
Grief I faalt derhalve.
5.8
Wat resteert is de vraag of [V.O.F. in liquidatie] (in liquidatie), in dezen vertegenwoordigd door [appellant sub 2] in zijn hoedanigheid van deelgenoot van de ontbonden gemeenschap van [V.O.F. in liquidatie], een vordering toekomt jegens [geïntimeerden]
Met betrekking tot de vordering ter zake van perceel B2
5.9
Grief IIkeert zich tegen het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de gestelde onrechtmatige daad ten aanzien van perceel B2 (rechtsoverweging 4.11 van het bestreden vonnis).
5.1
Aan de betreffende vordering legt [appellant sub 2] het volgende ten grondslag. Ten aanzien van perceel B2 had [V.O.F. in liquidatie] een koop-/aannemingsovereenkomst gesloten met [bedrijf A]. Aangezien [X] een ander bouwbedrijf wilde inschakelen dan het bouwbedrijf van [appellant sub 2], zijn [V.O.F. in liquidatie] en [X] overeengekomen dat [X] als aannemer de verplichting tot de bouw en oplevering van het pand op zich zou nemen (aannemingsovereenkomst d.d. 21 mei 2003). [X] heeft daarop [Bouwbedrijf 1] ingeschakeld als (onder)aannemer. Aangezien [Bouwbedrijf 1] failliet ging, heeft [X] een andere aannemer, [Bouwbedrijf 2], gecontracteerd, volgens [appellant sub 2] zonder zijn instemming. Omdat het pand te laat werd opgeleverd aan [bedrijf A], was [V.O.F. in liquidatie] aan haar een contractuele boete verschuldigd. Ter zake van deze boete heeft "[geïntimeerde 2] Vastgoed-adviseur", een aan [geïntimeerden] gelieerde onderneming, namens [V.O.F. in liquidatie] - wederom zonder instemming van [appellant sub 2] - een 'deal' gesloten met [bedrijf A] waarbij aan haar een prijsvermindering ad € 34.186,- is toegekend. Volgens [appellant sub 2] is deze prijsvermindering ten onrechte voor rekening van [V.O.F. in liquidatie] gebleven, omdat volgens hem het risico van de te late oplevering (het verschuldigd worden van de contractuele boete) naar [X] was verlegd, hetgeen door [geïntimeerden] gemotiveerd wordt betwist.
5.11
De rechtbank heeft dienaangaande overwogen dat niet gebleken is dat de gestelde (en door [geïntimeerden] betwiste) onbevoegde vertegenwoordiging bij het verstrekken van de opdracht aan [Bouwbedrijf 2] - zo daar al sprake van zou zijn - heeft geleid tot de gestelde schade van € 34.186,-. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat [appellant sub 2] onvoldoende heeft onderbouwd dat [X] de risico's van de bouw (waaronder het verschuldigd raken van de boete bij te late oplevering) heeft overgenomen.
5.12
Het hof is van oordeel dat [appellant sub 2] onvoldoende heeft onderbouwd dat de (onbevoegde) vertegenwoordiging bij het verstrekken van de opdracht aan [Bouwbedrijf 2] respectievelijk [Bouwbedrijf 1] heeft geleid tot een te late oplevering aan [bedrijf A].
Ook heeft [appellant sub 2] onvoldoende onderbouwd dat tussen [V.O.F. in liquidatie] en [X] (mondeling) is overeengekomen dat het risico van te late oplevering (de aan [bedrijf A] verschuldigde boete) voor rekening van [X] zou komen, terwijl hij op dit punt evenmin een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod doet. Ook zijn stelling dat op grond van artikel 6:155 jo. 6:157 lid 4 BW (schuldoverneming) met de overname van de bouw ook de boeteclausule is overgegaan op [X], faalt bij gebrek aan deugdelijke onderbouwing. Nu [X] bij de overeenkomst van 21 mei 2013 de verplichting op zich heeft genomen om op te leveren
aan [V.O.F. in liquidatie], zónder dat in deze overeenkomst een boeteclausule is opgenomen, had het op de weg van [appellant sub 2] gelegen om nadere feiten of omstandigheden te stellen, waaruit volgt dat aan de vereisten van artikel 6:155 jo. 6:157 lid 4 BW is voldaan.
5.13
Voorts heeft [appellant sub 2] onvoldoende onderbouwd dat het (onbevoegd) - namens [V.O.F. in liquidatie] - treffen van de bewuste 'deal' tot schade voor [V.O.F. in liquidatie] heeft geleid, nog daargelaten dat de 'deal' is gesloten door een aan [geïntimeerden] gelieerde onderneming. Daartoe heeft hij onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, tot de conclusie leiden dat [V.O.F. in liquidatie] zonder deze 'deal' geen dan wel een lagere contractuele boete en/of schadevergoeding verschuldigd zou zijn geweest aan [bedrijf A] dan het bedrag van de prijsvermindering ad € 34.186,-.
5.14
De onderhavige deelvordering stuit af op het voorgaande.
5.15
Grief II treft derhalve geen doel.
Met betrekking tot de vordering ter zake van perceel K2
5.16
Grief IIIkeert zich tegen het oordeel van de rechtbank met betrekking tot perceel K2, inhoudende dat, zo al sprake zou zijn geweest van onbevoegde vertegenwoordiging en dit tot de conclusie zou moeten leiden dat [X] dit project niet ten laste van [V.O.F. in liquidatie] had mogen brengen, [appellant sub 2] onvoldoende heeft onderbouwd dat [V.O.F. in liquidatie] als gevolg hiervan schade heeft geleden (rechtsoverweging 4.14 van het bestreden vonnis).
5.17
Tussen partijen staat vast dat de kosten met betrekking tot perceel K2 ten laste van [V.O.F. in liquidatie] zijn gekomen. [appellant sub 2] stelt dat de opbrengsten van dit perceel echter niet ten goede zijn gekomen aan [V.O.F. in liquidatie], nu dit in de financiële stukken niet is terug te vinden. Als [X] niet - onbevoegd - namens [V.O.F. in liquidatie] opdracht aan [Bouwbedrijf 2] respectievelijk [Bouwbedrijf 3] zou hebben verstrekt, zouden de kosten van project K2 niet ten laste van [V.O.F. in liquidatie] zijn gekomen en zou de vermogenspositie van [V.O.F. in liquidatie] er positiever hebben uitgezien, aldus [appellant sub 2]. In dit verband vermeerdert [appellant sub 2] zijn eis in dier voege, dat hij thans vordert dat [geïntimeerden] rekening en verantwoording aflegt over de periode dat [X] zelfstandig namens [V.O.F. in liquidatie] heeft gehandeld (2004, 2005 en 2006).
5.18
[appellant sub 2] stelt tevens dat ter zake van dit project de aannemer, [Bouwbedrijf 3], tot een bedrag van ongeveer € 115.000,- onbetaald is gebleven, en dat deze in een arbitrageprocedure heeft getracht om de betreffende facturen op [appellant sub 2] te verhalen. [appellant sub 2] stelt dat de schade van [V.O.F. in liquidatie] in ieder geval bestaat uit de kosten van deze procedure ad € 14.000,-.
5.19
[geïntimeerden] betwisten dat sprake is geweest van onbevoegde vertegenwoordiging. Daartoe voeren zij het volgende aan.
In mei 2004 is met instemming van [appellant sub 2] tussen [V.O.F. in liquidatie] en [directeur], directeur van [Bouwbedrijf 3], ter zake van perceel K2 een koop-/aannemingsovereenkomst gesloten, en is de koopsom aan [V.O.F. in liquidatie] betaald (zie de notariële akte van levering d.d. 11 mei 2004). Zij betogen dat [directeur] dit perceel slechts wilde kopen als een aan [Bouwbedrijf 3] gelieerde onderneming ([Bouwbedrijf 2]) een offerte zou mogen uitbrengen, en dat [appellant sub 2] met deze voorwaarde akkoord is gegaan. Voorts betogen zij dat [directeur] de overeengekomen termijnen aan [V.O.F. in liquidatie] heeft betaald, en dat dit zeker terug te vinden is in de financiële administratie van [V.O.F. in liquidatie], zij het dat deze gegevens niet zijn gespecificeerd in de jaarrekeningen. Daartoe doen zij een beroep op de door hen als productie 2 bij de memorie van antwoord " als voorbeeld" overgelegde pagina van een grootboekkaart van [V.O.F. in liquidatie] over 2005, waarop
een deel vande termijnen van K2 als opbrengst wordt genoemd. Volgens [geïntimeerden] zijn de proceskosten ad € 14.000,- geen schade die is geleden als gevolg van onrechtmatig handelen van [geïntimeerden], maar kosten als gevolg van het feit dat een derde [appellant sub 2] als vennoot in een procedure heeft betrokken.
5.2
Het hof overweegt als volgt.
Vooralsnog in het midden latend of ten aanzien van perceel K2 sprake is geweest van onbevoegde vertegenwoordiging door [X], wenst het hof duidelijkheid te verkrijgen over de door [V.O.F. in liquidatie] ontvangen betalingen van [directeur] in samenhang met de aan [Bouwbedrijf 3] gedane betalingen. Aangezien [X] de administratie van [V.O.F. in liquidatie] voerde, mag van [geïntimeerden], als (indirecte) bestuurders verwacht worden dat zij hierin inzicht geven door het overleggen van de administratie van [V.O.F. in liquidatie] of anderszins. Het hof zal [geïntimeerden] in de gelegenheid stellen om hieraan bij akte gevolg te geven.
5.21
Het hof zal iedere verdere beslissing ten aanzien van grief III aanhouden.
Met betrekking tot de vordering ter zake van perceel K1
5.22
Grief IVkeert zich tegen het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de executieverkoop van perceel K1 (rechtsoverweging 4.18 van het bestreden vonnis).
[appellant sub 2] stelt dat de rechtbank heeft miskend dat hij en [X] reeds in juli 2005 overeenstemming hadden bereikt over de wijze waarop zij uiteen zouden gaan:
Alle rechten en verplichtingen van [V.O.F. in liquidatie] (inclusief perceel K1 met een gehanteerde waarde van € 190.000,-) zouden aan [X] worden overgedragen, dan wel [appellant sub 2] zou uit [V.O.F. in liquidatie] treden en [X] zou een bedrag van € 88.500,- aan [appellant sub 2] betalen. [X] zou vanuit de nieuwe financiering van perceel K1 (bij de Rabobank) zowel de Friesland Bank als [appellant sub 2] betalen. In de nakoming van deze verplichtingen is [X] tekortgeschoten, aldus [appellant sub 2]. Bovendien heeft [X], die de administratie over [V.O.F. in liquidatie] voerde, nagelaten met Friesland Bank nadere afspraken te maken over de aflopende kredietfaciliteit. De schade die [V.O.F. in liquidatie] hierdoor heeft geleden bedraagt volgens [appellant sub 2] minimaal € 160.000,- (de marktwaarde ad € 250.000,- minus de executiewaarde ad € 90.000,-).
5.23
Voorts stelt [appellant sub 2] dat [geïntimeerde 1] van het verzuim van [X] tot nakoming van de verdelingsafspraken heeft geprofiteerd door perceel K1 via een derde, een aan haar gelieerde onderneming, uit de executie te kopen en vervolgens met winst te verkopen aan [Y]. Daarbij heeft [geïntimeerde 1] de ontwikkelingsplannen onbevoegd meeverkocht en geleverd. Volgens [appellant sub 2] zijn deze plannen in de verkoopprijs meegenomen, zonder dat de vergoeding daarvoor aan [V.O.F. in liquidatie] ten goede is gekomen.
5.24
[geïntimeerden] voeren als verweer dat het juist [appellant sub 2] is geweest die geweigerd heeft de akte ter zake van de verdeling te laten passeren. Tussen het handelen van [X] en de schade die [V.O.F. in liquidatie] door de executoriale verkoop heeft geleden, bestaat volgens hen geen causaal verband (in de zin van conditio sine qua non-verband). Zij betwisten voorts dat [X] heeft geprofiteerd van de executieverkoop.
Ten slotte betwisten [geïntimeerden] dat de ontwikkelingsplannen zijn verkocht en overgedragen aan [Y]. Subsidiair stellen zij dat daaraan geen waarde is toegekend bij de verkoop van het perceel.
5.25
Het hof overweegt als volgt.
Voor zover [appellant sub 2] de onderhavige deelvordering baseert op een tekortkoming in de nakoming van de verdelingsafspraken, baseert hij zich (indirect) op een tekortkoming van [X] als vennoot jegens hem als vennoot. In zoverre stuit de vordering af op het gezag van gewijsde van het arrest van het Hof Arnhem d.d. 8 mei 2012.
5.26
De enkele omstandigheid dat [X] de administratie voerde, is ontoereikend om te oordelen dat zij jegens [V.O.F. in liquidatie] is tekortgeschoten in haar verplichtingen door na te laten met Friesland Bank nadere afspraken te maken over de aflopende kredietfaciliteit teneinde een executieverkoop te voorkomen. Indien echter [X]/[geïntimeerden] - zoals [appellant sub 2] stelt en [geïntimeerden] gemotiveerd betwisten - het bewust hebben laten aankomen op een executieverkoop van dit perceel teneinde daarvan - ten koste van [V.O.F. in liquidatie] - te profiteren op de door [appellant sub 2] gestelde wijze, hebben [geïntimeerden] daarmee naar het oordeel van het hof onrechtmatig gehandeld jegens [V.O.F. in liquidatie].
Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv rust de bewijslast ter zake hiervan op [appellant sub 2]. Het hof zal [appellant sub 2] in de gelegenheid stellen om bij akte aan te geven of en, zo ja, hoe hij dit bewijs wenst te leveren.
5.27
Ten aanzien van de ontwikkelingsplannen brengt de dwingende bewijskracht van de tussen [geïntimeerde 1] en [Y] opgemaakte notariële akte van levering mee, dat vaststaat dat de ontwikkelingsplannen zijn verkocht en geleverd aan [Y], behoudens door [geïntimeerden] te leveren tegenbewijs.
Dat bij de verkoop aan [Y] B.V. geen waarde is toegekend aan de ontwikkelingsplannen, acht het hof niet aannemelijk. Het hof zal er dan ook voorshands van uitgaan dat er wél waarde is toegekend aan de ontwikkelingsplannen, eveneens behoudens door [geïntimeerden] te leveren tegenbewijs. Het hof zal [geïntimeerden] in de gelegenheid stellen om bij akte aan te geven of en, zo ja, op welke wijze zij vorenbedoeld tegenbewijs wenst te leveren.
5.28
Het hof zal iedere verdere beslissing ten aanzien van grief IV aanhouden.
Met betrekking tot de vordering ter zake van de onjuiste aangifte omzetbelasting
5.29
Grief Vricht zich tegen het oordeel van de rechtbank inzake de onjuiste aangifte omzetbelasting over de jaren 2003 en 2004 (rechtsoverweging 4.21 van het bestreden vonnis). [appellant sub 2] stelt dat [X] jegens [V.O.F. in liquidatie] verantwoordelijk was voor de administratie en dat [X] hierin is tekortgeschoten door de omzetbelasting betreffende de jaren 2003 en 2004 onjuist te voldoen met als gevolg dat [V.O.F. in liquidatie] een boete ad € 10.165,- aan de Belastingdienst verschuldigd was. Als gevolg van het faillissement van [X] heeft [appellant sub 2] als vennoot van [V.O.F. in liquidatie] deze boete moeten betalen.
Van deze tekortkoming valt [geïntimeerden] als (indirecte) bestuurders van [X] een voldoende ernstig persoonlijk verwijt te maken, zodat zij jegens (de ontbonden gemeenschap van) [V.O.F. in liquidatie] aansprakelijk zijn voor de aldus geleden schade, aldus [appellant sub 2].
5.3
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant sub 2] onvoldoende onderbouwd dat het enkele feit dat [X] fouten heeft gemaakt bij het doen van de aangifte omzetbelasting over de jaren 2003 en 2004, een (toerekenbare) tekortkoming jegens [V.O.F. in liquidatie] oplevert. Reeds hierop stuit de onderhavige deelvordering af.
5.31
Grief V faalt derhalve.
Met betrekking tot de vordering ter zake van onjuistheden in de jaarrekeningen
5.32
Grief VIbestrijdt het oordeel van de rechtbank inzake de gestelde onjuistheden in de (concept)jaarrekeningen over 2004, 2005 en 2006. [appellant sub 2] stelt in het kader van deze grief dat een aantal posten ten onrechte door [X] in de jaarrekeningen van [V.O.F. in liquidatie] is verwerkt. De correctie van deze posten leidt tot een gedeeltelijke creditering van het huidige negatieve saldo van [V.O.F. in liquidatie] ad in totaal € 28.453,-, aldus [appellant sub 2].
5.33
Het hof is van oordeel dat [appellant sub 2] ook ten aanzien van deze deelvordering onvoldoende heeft onderbouwd dat [X] is tekortgeschoten jegens [V.O.F. in liquidatie]. Reeds hierom dient deze te worden afgewezen.
5.34
Grief VI treft dan ook geen doel.
5.35
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 18 maart 2014 teneinde [geïntimeerden] in de gelegenheid te stellen een akte te nemen zoals hiervoor bedoeld onder 5.20 en 5.27, alsmede teneinde [appellant sub 2] c.s. in de gelegenheid te stellen een akte te nemen zoals hiervoor bedoeld onder 5.26;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. G. van Rijssen, mr. M.M.A. Wind en mr. R.A. van der Pol en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 18 februari 2014.