ECLI:NL:GHARL:2014:1208

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 februari 2014
Publicatiedatum
18 februari 2014
Zaaknummer
200.112.666-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter en toepasselijk recht bij onrechtmatige daad in internationaal kader

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om een geschil over onroerend goed in Costa Rica. De appellant, die geen band had met de vennootschap [geïntimeerde 2], had in 2006 een koopovereenkomst gesloten voor een perceel grond in Costa Rica. De vennootschap [geïntimeerde 2] was failliet verklaard en de curator vorderde dat de appellant een aantekening in het kadaster van Costa Rica zou laten verwijderen. De voorzieningenrechter in eerste aanleg had geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd was en Nederlands recht van toepassing was. De appellant ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

Het hof oordeelde dat de voorzieningenrechter terecht bevoegd was op grond van artikel 2 EEX-Vo, maar dat de toepasselijkheid van het Nederlands recht niet juist was. Het hof stelde vast dat de onrechtmatige daad van de appellant een nauwe band had met Costa Rica, waardoor het recht van Costa Rica van toepassing was. Het hof vernietigde het vonnis van de voorzieningenrechter en wees de vorderingen van de curator af, waarbij het hof de proceskosten voor beide instanties ten laste van de curator stelde.

De uitspraak benadrukt de complexiteit van internationale rechtsgeschillen en de noodzaak om het toepasselijke recht zorgvuldig te bepalen, vooral in gevallen met een sterke buitenlandse component. Het hof concludeerde dat de vorderingen van de curator niet op basis van het Nederlands recht konden worden toegewezen, wat leidde tot de afwijzing van hun claims.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.112.666/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 120880/KG ZA 12-190)
arrest in kort geding van de eerste kamer van 18 februari 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. A. van der Wielen, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen

1.[de curator],in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf X],

wonende te [woonplaats],
hierna:
[de curator],
2. [geïntimeerde 2],
gevestigd te [woonplaats],
hierna:
[geïntimeerde 2],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[de curator c.s.],
advocaat: mr. R.J. Joustra, kantoorhoudend te Zwolle.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 1 augustus 2012 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Leeuwarden (hierna: de voorzieningenrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 24 augustus 2012,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord,
- een akte uitlating van [appellant] (met productie),
- een antwoordakte uitlating van [de curator c.s.],
- een akte uitlating van [appellant] (met producties),
- een antwoord akte uitlating - overlegging producties.
2.2
Vervolgens hebben [de curator c.s.] de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellant] luidt:
"Dat het Uw Gerechtshof te Leeuwarden behage te vernietigen het vonnis van 01 augustus 2012 van de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Leeuwarden, tussen appellant als gedaagde in conventie en geïntimeerden als eisers in conventie gewezen onder zaak-/rolnummer 120880 / KG ZA 12-190 te vernietigen en de vorderingen van geïntimeerden alsnog af te wijzen, met veroordeling van de geïntimeerden in de kosten van beide procedures."

3.De beoordelingVaststaande feiten

3.1
De voorzieningenrechter heeft in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.8) de feiten vastgesteld. tegen deze vaststelling zijn geen grieven gericht en ook overigens is niet van bezwaren gebleken, zodat in appel van de door de voorzieningenrechter vastgestelde feiten kan worden uitgegaan. Deze feiten komen, aangevuld met wat andere feiten, op het volgende neer.
3.1.1
[bedrijf X] - in het vonnis van de voorzieningenrechter ten onrechte aangeduid als [bedrijf Y] - (hierna: [geïntimeerde 2]) is enig aandeelhouder van [geïntimeerde 2].
3.1.2
[geïntimeerde 2] verkocht (bouw)kavels gelegen in Costa Rica en beleggingsproducten die betrekking hadden op teakbomen en vanilleplanten in Costa Rica.
3.1.3
[appellant], die – anders dan zijn naam wellicht doet vermoeden - geen band heeft met [geïntimeerde 2], heeft in 2006 tezamen met zijn ex-partner een koopovereenkomst gesloten met de vennootschap naar het recht van Costa Rica [bedrijf Z] (hierna: [bedrijf Z]) betreffende een perceel grond van circa 4,5 ha te Costa Rica, behorende tot het project Pacifico Uno. De eigendom van de grond van het project Pacific Uno, dat in totaal circa 100 ha beslaat, berust bij [geïntimeerde 2]. In de koopovereenkomst is onder meer bepaald: “
APPLICABLE LAW:This Agreement is ruled by the laws of Costa Rica.”De totale koopsom bedroeg USdollar 149.230,--.
3.1.4
[appellant] heeft het aandeel van zijn ex-partner inmiddels overgenomen. Een deel van de koopsom ad USdollar 82.230,-- is voldaan. De eigendom van de grond is niet aan [appellant] overgedragen.
3.1.5
[geïntimeerde 2] is op 28 juli 2009 in staat van faillissement verklaard met benoeming van
[de curator] tot curator. De aandelen in [geïntimeerde 2] behoren tot de failliete boedel.
3.1.6
[appellant] voert in Costa Rica een procedure tegen [geïntimeerde 2], waarin hij schadevergoeding vordert wegens het niet nakomen door [geïntimeerde 2] van haar contractuele verplichtingen jegens hem. [appellant] heeft met toestemming van de rechter te Costa Rica op 8 september 2011 een aantekening betreffende de aanhangigheid van deze procedure laten plaatsen in het kadaster van Costa Rica.
3.1.7
[de curator] heeft een aspirant-koper gevonden voor het totale perceel grond van circa 100 ha van [geïntimeerde 2] voor een prijs van USdollar 700.000,--, maar kan de grond niet leveren zonder doorhaling van de aantekening.
3.1.8
[de curator] heeft [appellant] verzocht de aantekening uit het kadaster te laten verwijderen, hetgeen [appellant] heeft geweigerd. [de curator c.s.] stellen dat [appellant] onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld door de aantekening te laten plaatsen in het kadaster van Costa Rica en vorderen in deze kort geding procedure dat [appellant] wordt bevolen de aantekening door te halen op straffe van een dwangsom.
3.1.9
De voorzieningenrechter heeft zich bevoegd geacht van de vorderingen van [de curator c.s.] kennis te nemen en heeft bij het bestreden vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, onder meer [appellant] veroordeeld om alles te doen en na te laten noodzakelijk om de aantekening binnen één week na betekening van het vonnis door te halen, op straffe van een dwangsom.
3.1.10
[appellant] heeft op 1 augustus 2012, direct na kennis te hebben genomen van het bestreden vonnis, [advocaat], zijn advocaat in Costa Rica, opdracht gegeven om de aantekening te verwijderen. Op 6 augustus 2012 heeft [advocaat] het daartoe nodige verzoek ingediend bij de rechtbank te Puntarenas in Costa Rica, welk verzoek op 7 augustus 2012 bij de rechtbank is ontvangen. De rechtbank te Puntarenas heeft op 31 januari 2013 bevolen de aantekening door te halen (productie 11 en 12 bij akte van [appellant] van 19 maart 2013).
Bespreking van de grieven
3.2
In
Grief Ibestrijdt [appellant] het oordeel van de voorzieningenrechter dat de voorzieningenrechter te Leeuwarden op grond van artikel 2 EEX-Vo bevoegd is van de vorderingen van [de curator c.s.] kennis te nemen, omdat [appellant] in Nederland woonachtig is. In eerste aanleg heeft [appellant] bij de mondelinge behandeling zich er allereerst op beroepen dat slechts de rechter te Costa Rica bevoegd is, omdat de vordering van [de curator c.s.] een te Costa Rica gelegen onroerende zaak betreft. [appellant] stelt in de toelichting op de grief dat de voorzieningenrechter zich onbevoegd had moeten verklaren primair op grond van artikel 22 lid 5 EEX-Vo en subsidiair op grond van artikel 22 lid 1 en 3 EEX-Vo.
3.3
Het hof overweegt allereerst dat, gesteld dat de vorderingen van [de curator c.s.] gekwalificeerd zouden moeten worden als vorderingen zoals omschreven in artikel 22 lid 1, 3 en 5 EEX-Vo, de bepaling van artikel 22 EEX-Vo toepassing mist, nu het in deze zaak niet gaat om een in een lidstaat gelegen onroerend goed, een register dat wordt aangehouden in een lidstaat of de plaats van tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing in een lidstaat. Evenmin staat de bepaling van artikel 6 aanhef en sub f Rv aan de rechtsmacht van de Nederlandse rechter in de weg, nu deze bepaling slechts de internationale rechtsmacht van de Nederlandse rechter bepaalt in geschillen betreffende in Nederland gelegen onroerende zaken.
3.4
Het hof is voorts van oordeel dat niet op grond van een reflexieve werking van artikel 22 EEX-Vo en/of artikel 6 Rv en/of op grond van enige andere regel geoordeeld moet worden dat slechts de rechter te Costa Rica bevoegd is kennis te nemen van de onderhavige vorderingen van [de curator c.s.] Het hof verenigt zich derhalve met het oordeel van de voorzieningenrechter - wat er overigens zij van diens motivering omtrent de niet-toepasselijkheid van artikel 22 EEX-Vo in dit verband - dat in deze zaak met internationale aspecten de voorzieningenrechter te Leeuwarden op grond van artikel 2 EEX-Vo bevoegd is van de vorderingen van [de curator c.s.] kennis te nemen.
3.5
Grief I faalt.
3.6
In
Grief IIstelt [appellant] dat de voorzieningenrechter ten onrechte Nederlands recht heeft toegepast. In de toelichting op de grief stelt [appellant] dat de voorzieningenrechter ten onrechte aanknoping heeft gezocht bij artikel 4 lid 1 EU-Vo Rome II. Hierin is bepaald dat toepasselijk is het recht van het land waar de schade zich voordoet, ongeacht in welk land de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan en ongeacht in welke landen de indirecte gevolgen van die gebeurtenis zich voordoen.
3.7
Het hof is van oordeel dat eventuele schade geleden is door [geïntimeerde 2] in Costa Rica en dat eventuele indirecte door de failliete boedel als aandeelhouder van [geïntimeerde 2] in Nederland geleden vermogensschade hierbij niet in aanmerking mag worden genomen, zodat op grond van artikel 4 lid 1 EU-Vo Rome II Nederlands recht niet van toepassing is.
3.8
[de curator c.s.] hebben zich ten aanzien van de toepasselijkheid van Nederlands recht ook beroepen op artikel 4 lid 2 EU-Vo Rome II dat bepaalt dat, wanneer degene wiens aansprakelijkheid in het geding is, en degene die schade lijdt, beiden hun gewone verblijfplaats in hetzelfde land hebben op het tijdstip waarop de schade zich voordoet, het recht van dit land van toepassing is.
3.9
[appellant] heeft zich in dit verband echter beroepen op artikel 4 lid 3 EU-Vo Rome II dat bepaalt dat, indien uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de onrechtmatige daad een kennelijk nauwere band heeft met een ander dan het in de leden 1 en 2 bedoelde land, het recht van dat andere land van toepassing is.
3.1
Het hof is voorshands van oordeel dat uit het geheel der omstandigheden in deze zaak blijkt dat de door [de curator c.s.] gestelde onrechtmatige daad van [appellant] een zodanig nauwe band met Costa Rica heeft, dat het recht van dit land toepasselijk is. Hierbij kent het hof geen betekenis toe, zoals [de curator c.s.] voorstaan, aan de omstandigheden dat in de Nederlandse tekst van de considerans van EU-Vo Rome II onder (14) en (18) met betrekking tot de ontsnappingsclausule van artikel 4 lid 3 wordt gesproken over een nauwere band met een andere
lidstaatin plaats van, zoals in de tekst van artikel 4 lid 3 zelf, van een ander land. Het hof kent hierbij betekenis toe aan onder meer de Engelse en Franse tekst van de betreffende considerans die niet de term lidstaat gebruiken, maar respectievelijk de ook overig in de verordening en considerans gebruikte termen van respectievelijk “country” en “pays”. Dit oordeel van het hof sluit ook aan bij het karakter van universele toepasselijkheid van de verordening.
3.11
Bij de beoordeling van de nauwe band die de gestelde onrechtmatige daad met het land Costa Rica heeft, kent het hof groot belang toe dat het hier gaat om
- een aantekening in een openbaar register van Costa Rica;
- ten laste van een in Costa Rica gevestigde vennootschap;
- betreffende een in Costa Rica gelegen onroerende zaak;
- waarvoor toestemming is verleend door een rechterlijke autoriteit van Costa Rica
- en die kennelijk slechts met toestemming van deze rechterlijke autoriteit kan worden doorgehaald.
3.12
Grief II van [appellant] slaagt derhalve.
3.13
Het slagen van de grief leidt ertoe dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd, nu in dat vonnis de vorderingen van [de curator c.s.] zijn beoordeeld op basis van het Nederlands recht, terwijl het recht van Costa Rica van toepassing is.
3.14
Het hof is van oordeel dat in het kader van dit kort geding geen plaats is voor de beoordeling van de vraag of [appellant] in deze zaak naar het recht van Costa Rica onrechtmatig jegens [de curator c.s.] heeft gehandeld en de vorderingen, zoals deze zijn ingesteld, voor toewijzing in aanmerking komen. Het hof laat nog daar dat [de curator c.s.] ook niet (gemotiveerd) hebben aangevoerd dat hun vorderingen naar het recht van Costa Rica toewijsbaar zijn. Aan een behandeling van de overige grieven komt het hof dan ook niet meer toe.
Slotsom
3.15
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal het bestreden vonnis worden vernietigd.
De vorderingen van [de curator c.s.] zullen alsnog worden afgewezen. [de curator c.s.] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de proceskosten in beide instanties. De proceskosten worden in eerste aanleg op € 816,-- aan salaris advocaat en € 262,- verschotten en in hoger beroep worden de kosten aan de zijde van [appellant] vastgesteld op € 1.341,- voor salaris advocaat volgens het liquidatietarief (1,5 punten, tarief II) en op € 381,64 aan verschotten.
De beslissing
Het hof, recht doende in kort geding in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter te Leeuwarden van 1 augustus 2012,
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [de curator c.s.] af,
veroordeelt [de curator c.s.] in de kosten van de procedure,
in eerste aanleg, aan de zijde van [appellant] begroot op € 816,-- voor salaris en € 262,- aan verschotten;
in het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de curator vastgesteld op € 1.341,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 381,64 voor verschotten;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. H. de Hek, mr. R.E. Weening en mr. R.Ch. Verschuur en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 18 februari 2014.