In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot gezamenlijk gezag over een kind, ingediend door de vader. De moeder, die in hoger beroep was gekomen, heeft het verzoek van de vader betwist. De ouders zijn de ouders van een kind dat in 2005 is geboren en dat onder toezicht is gesteld door de kinderrechter in de rechtbank Almelo. De vader heeft het kind erkend en heeft verzocht om mede belast te worden met het ouderlijk gezag. De moeder heeft echter geweigerd om mee te werken aan omgang tussen de vader en het kind, wat heeft geleid tot een langdurig conflict tussen de ouders.
De procedure in eerste aanleg is gestart met een beschikking van de kinderrechter op 5 juni 2013, waarin de vader mede belast werd met het ouderlijk gezag. De moeder heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 januari 2014 zijn beide ouders, de advocaat van de moeder, en vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de Stichting Bureau Jeugdzorg Overijssel verschenen. De vader was niet aanwezig.
Het hof heeft vastgesteld dat er ernstige problemen zijn tussen de ouders, die de ontwikkeling van het kind bedreigen. De moeder heeft niet aangetoond dat het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag afgewogen moet worden tegen het belang van het kind. Het hof heeft geconcludeerd dat de vader in staat is om het belang van het kind voorop te stellen en dat gezamenlijk gezag noodzakelijk is om te voorkomen dat het kind klem komt te zitten tussen de ouders. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarmee de vader mede belast wordt met het ouderlijk gezag over het kind.