Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
25 februari 2014
[Z](hierna: belanghebbende)
heffingsambtenaarvan de
gemeente Súdwest Fryslân(hierna: de heffingsambtenaar)
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, waarin de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2010 is vastgesteld op € 348.000. De heffingsambtenaar van de gemeente Súdwest Fryslân had deze waarde vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Belanghebbende, eigenaar van de onroerende zaak, betwistte deze waardering en stelde dat de gehanteerde referentiepanden niet goed vergelijkbaar waren, en dat de ligging en inhoud van de onroerende zaak onjuist waren vastgesteld. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 14 januari 2014 in Leeuwarden zijn zowel belanghebbende als de heffingsambtenaar gehoord. De heffingsambtenaar verdedigde zijn waardering met een matrix van referentieobjecten, die volgens hem vergelijkbaar waren met de onroerende zaak. Belanghebbende voerde aan dat de heffingsambtenaar in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel had gehandeld en dat de waarde te hoog was vastgesteld. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar in zijn bewijsvoering was geslaagd en dat de referentieobjecten voldoende vergelijkbaar waren met de onroerende zaak.
Het Hof concludeerde dat de door belanghebbende aangedragen argumenten niet voldoende waren om de vastgestelde waarde te verlagen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel en het verbod op reformatio in peius werd door het Hof verworpen. Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard, en bevestigde het Hof de uitspraak van de rechtbank. De proceskosten werden niet toegewezen, aangezien het hoger beroep ongegrond was.