ECLI:NL:GHARL:2014:1385

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 februari 2014
Publicatiedatum
25 februari 2014
Zaaknummer
200.115.694-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van nalatenschap en vereffeningsprocedure in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de verdeling van de nalatenschap van de overleden ouders van de appellante en de geïntimeerden. De appellante heeft de nalatenschap van haar ouders beneficiair aanvaard, wat betekent dat zij de nalatenschap niet zonder meer kan verdelen zonder eerst een vereffeningsprocedure te doorlopen. De rechtbank Groningen heeft in eerdere vonnissen bepaald dat de nalatenschappen van de ouders enkel de door de geïntimeerden gestelde goederen omvatten en heeft de verdeling van deze goederen vastgesteld. De appellante is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

De procedure in hoger beroep is gestart met een dagvaarding op 19 oktober 2012, gevolgd door de memorie van grieven en de memorie van antwoord. De appellante heeft vijf grieven ingediend, die allemaal betrekking hebben op de vraag of de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat de nalatenschappen van de ouders zijn samengesteld overeenkomstig de stellingen van de geïntimeerden. De appellante stelt dat de wettelijke vereffeningsprocedure van toepassing is en dat er pas na deze procedure tot verdeling kan worden overgegaan.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellante niet heeft aangetoond dat het hoger beroep tijdig is ingeschreven in het rechtsmiddelenregister, wat volgens artikel 3:301 lid 2 BW noodzakelijk is. Dit roept de vraag op of de appellante geheel niet ontvankelijk is in haar appel of dat de niet-ontvankelijkheid slechts betrekking heeft op de verdeling van het registergoed. Het hof heeft de zaak aangehouden en de appellante in de gelegenheid gesteld om zich hierover uit te laten, evenals de geïntimeerden.

De beslissing van het hof houdt in dat de zaak naar de rol van 25 maart 2014 wordt verwezen, zodat de appellante zich kan uitlaten over de ontvankelijkheid van haar appel. Het hof houdt verdere beslissingen aan in afwachting van deze akte.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.115.694/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 131351/ HA ZA 12-12)
arrest van de tweede kamer van 25 februari 2014
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. G.B. de Jong, kantoorhoudend te Hoogezand,
tegen

1.[geïntimeerden 1 t/m 10]

[geïntimeerden 1 t/m 10]

[geïntimeerden 1 t/m 10]

[geïntimeerden 1 t/m 10]

[geïntimeerden 1 t/m 10]

[geïntimeerden 1 t/m 10]

[geïntimeerden 1 t/m 10]

[geïntimeerden 1 t/m 10]

geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers in conventie en verweerders in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. A.L.S. Verhoog, kantoorhoudend te Haren.
1.
Het geding in eerste aanleg
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 4 april 2012 en 8 augustus 2012 van de rechtbank Groningen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 19 oktober 2012,
- de memorie van grieven, met producties,
- de memorie van antwoord, met producties.
2.2
Vervolgens hebben [geïntimeerden] de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
Het petitum van de appeldagvaarding luidt:
"
te vernietigen het vonnis van 8 augustus 2012, door de Rechtbank Groningen, sector civiel, tussen partijen gewezen en, opnieuw rechtdoende, bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
en te bepalen dat geïntimeerden in conventie niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, althans dat de vordering zal worden afgewezen, en in reconventie te bepalen dat als boedelnotaris werkzaam is in de nalatenschappen van [A] en [B] mr. [X] en de erfgenamen overeenkomstig de wet alle informatie verschaffen aan de boedelnotaris een en ander met kosten rechtens".
2.4
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"Tot persistit!".

3.De ontvankelijkheid

3.1
[B] (hierna: vader of erflater) en [A] (hierna: moeder of erflaatster) zijn in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd geweest. Uit hun huwelijk zijn negen kinderen geboren: [appellante], geïntimeerden sub 1, 2, en 6 tot en met 10, en de inmiddels overleden [C]. [C] is overleden met achterlating van zijn echtgenote, geïntimeerde sub 3, en zijn kinderen, geïntimeerden sub 4 en 5.
3.2
Op 2 december 1997 is vader overleden en op 30 november 2003 is moeder overleden. Erfgenamen van vader en moeder zijn [appellante] en [geïntimeerden]
3.3
[appellante] heeft de nalatenschap van moeder op 27 maart 2008 en de nalatenschap van vader op 24 juni 2008 beneficiair aanvaard, zodat in beginsel de wettelijke vereffeningsprocedure van afdeling 4.6.3 van het Burgerlijk Wetboek van kracht is.
3.4
[geïntimeerden] hebben op 21 december 2011 [appellante] voor de rechtbank gedagvaard en, met inachtneming van hun wijziging van eis, in conventie gevorderd :
I te verklaren voor recht dat tot de nalatenschappen van vader en moeder enkel de volgende bestanddelen behoren:
- de vrijstaande woning met ondergrond, erf, tuin en overige aanhorigheden aan de [adres] te [postcode] [plaats 1], met een waarde van € 75.000,00 in verhuurde staat,
- de inboedel met een waarde van € 3.430,00,
- twee bankrekeningen bij Rabobank en ING bank met bijbehorende saldi,
- de kosten van afwikkeling,
II te verklaren voor recht dat de tot de nalatenschappen behorende bestanddelen tussen [geïntimeerden] gelijkelijk moeten worden verdeeld en dat [appellante] recht heeft op 1/9e deel,
III. [appellante] te gebieden om mee te werken aan de verdeling en/of afwikkeling van de nalatenschappen op straffe van een dwangsom,
en voorts primair
IV te bepalen dat de verdeling tussen [geïntimeerden] en [appellante] dient te worden geeffectueerd doordat [geïntimeerden] gezamenlijk [appellante] een bedrag ter grootte van haar aandeel in de nalatenschappen betalen ter grootte van 1/9 deel van (de waarde van) de onder I vermelde 5 bestanddelen tezamen, waarbij de waarde van de woning en inboedel bekend zijn vanuit taxatie, de kosten van afwikkeling zijn berekend zoals in de dagvaarding vermeld en de saldi op de bankrekeningen ten tijde van het vonnis uit de dan meest recente bankafschriften zullen blijken;
V te bepalen dat het vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettelijke vorm opgemaakte (notariële) akte welke noodzakelijk is om de hiervoor bedoelde uitkoop te formaliseren;
VI althans, voor het geval reële executie door de rechtbank niet mogelijk wordt geacht, te bepalen dat [appellante] dient mee te werken aan totstandkoming van iedere in wettelijke vorm opgemaakte (notariële) akte welke noodzakelijk is om de hiervoor bedoelde uitkoop te formaliseren, op straffe van een dwangsom;
en subsidiair (VII-X) voor het geval de rechtbank de uitkoop mocht afwijzen - samengevat weergegeven - te bepalen dat die verdeling plaatsvindt doordat [geïntimeerden] aan [appellante] een bedrag ter grootte van de waarde van haar 1/9 aandeel in de nalatenschappen uit betalen, zijnde een bedrag gelijk aan 1/9 deel van (de waarde van) de onder I vermelde 5 bestanddelen tezamen, waarbij de waarde van de woning en inboedel bekend zijn vanuit taxatie, de kosten van afwikkeling zijn berekend zoals in de dagvaarding vermeld en de saldi op de bankrekeningen ten tijde van het vonnis uit de dan meest recente bankafschriften zullen blijken, waarna [appellante] het haar toekomende deel heeft ontvangen, en te bepalen dat het te wijzen vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettelijke vorm opgemaakte (notariële) akte van de verdeling, danwel te bepalen dat zij dient mee te werken aan die akte, op straffe van een dwangsom,
en uiterst subsidiair:
XI [appellante] te veroordelen om haar medewerking te verlenen aan verdeling van de nalatenschap ten overstaan van notaris mr. [notaris 1] of een andere boedelnotaris al dan niet met benoeming van een onzijdig persoon,
XII en voorts al die beslissingen te nemen die de rechtbank in goede justitie als juist voorkomen, zoals het benoemen van een vereffenaar,
XIII te bepalen dat de kosten van de notaris, de onzijdig persoon en eventuele vereffenaar ten laste komen van diegene(n) die weigerachtig is/zijn te verschijnen en/of medewerking aan verdeling te verlenen,
XIV [appellante] te veroordelen in de proceskosten en nakosten.
3.5
Op verzoek van [appellante] heeft mr. [X], notaris te [plaats 2], (hierna: [X]) zich op 23 december 2011 in de daartoe bestemde registers laten inschrijven als boedelnotaris in de nalatenschappen van vader en moeder. [X] heeft bij brief van 13 maart 2012 de erfgenamen verzocht hem te voorzien van alle relevante informatie en gegevens ten behoeve van het opstellen van de boedelbeschrijvingen en de afwikkeling van de nalatenschappen.
3.6
[appellante] heeft op 21 maart 2012 in reconventie gevorderd voor recht te verklaren dat [X] als boedelnotaris werkzaam is in de nalatenschappen van moeder en vader en dat de erfgenamen overeenkomstig de wet alle informatie dienen te verschaffen aan de boedelnotaris.
3.7
De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis in conventie - onder meer - vastgesteld dat de nalatenschappen van erflater en erflaatster (enkel) de door [geïntimeerden] gestelde goederen omvatten, waaronder de vrijstaande woning met ondergrond, erf, tuin en overige aanhorigheden aan de [adres] te [postcode] [plaats 1], en heeft bepaald dat de verdeling van de tot de nalatenschappen behorende bestanddelen aldus dient te geschieden dat zij worden toegedeeld aan [geïntimeerden] en heeft [geïntimeerden] veroordeeld wegens overbedeling aan [appellante] te voldoen een bedrag ter grootte van 1/9e deel van de (waarde van) deze bestanddelen tezamen. Voorts heeft de rechtbank [appellante] veroordeeld tot het verlenen van haar medewerking aan de totstandkoming van iedere in wettelijke vorm opgemaakte (notariële) akte welke noodzakelijk is om de hiervoor bedoelde verdeling te formaliseren, en bepaald dat indien zij niet aan deze veroordeling mocht voldoen, het vonnis in zoverre in de plaats treedt van de notariële leveringsakte, namelijk voor wat betreft bedoelde wilsverklaring van [appellante]. De rechtbank heeft de vorderingen in reconventie afgewezen. De proceskosten zijn zowel in conventie als in reconventie gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.8
[geïntimeerden] hebben bij memorie van antwoord het afschrift van de akte van verdeling, op 18 januari 2013 verleden voor de te [plaats 3] gevestigde notaris mr. [notaris 2], in het geding gebracht, waaruit blijkt dat de nalatenschappen zijn verdeeld overeenkomstig het bestreden vonnis - met dien verstande dat de daarin opgenomen vererving en grootte van de aandelen van geïntimeerden sub 3 tot en met 5 in de nalatenschap van moeder afwijkt van die volgens het bestreden vonnis - en voorts dat dit vonnis daarbij in de plaats is getreden van de wilsverklaring van [appellante].
3.9
Uit het vorenstaande blijkt dat de rechtbank heeft bepaald dat het bestreden vonnis in de plaats treedt van een tot levering van (mede) een registergoed - voormelde woning aan de [adres] te [plaats 1] - bestemde akte of een deel van zodanige akte. Ingevolge artikel 3:301 lid 2 BW dient het hoger beroep tegen een dergelijke uitspraak op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen van dit rechtsmiddel te worden ingeschreven in het in artikel 433 Rv bedoelde register. Uit de gedingstukken blijkt niet van die inschrijving.
3.1
Het is aan [appellante] als appellante om door overlegging van een verklaring van de griffier van het gerecht dat de bestreden beslissing heeft gegeven (Rechtbank Groningen), aan te tonen dat aan het in artikel 3:301 lid 2 BW gestelde voorschrift is voldaan (vergelijk Hoge Raad 4 mei 2007,
ECLI: NL:HR:2007:AZ7615 en Hoge Raad 24 december 1999,
ECLI:NL:HR:1999:AA4005). Het hof zal [appellante] c.s. in de gelegenheid stellen bij akte bedoelde griffiersverklaring over te leggen.
3.11
Gelet op genoemde uitspraken van de Hoge Raad moet het bepaalde in artikel 3:301 lid 2 BW tevens aldus worden opgevat dat indien [appellante] het instellen van het hoger beroep niet (tijdig) heeft doen aantekenen in het rechtsmiddelenregister, zij uitsluitend in haar hoger beroep niet-ontvankelijk is voor zover het hoger beroep dat gedeelte van de uitspraak betreft ten aanzien waarvan de rechter heeft bepaald dat het op de voet van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van de tot levering van het registergoed bestemde akte of van een deel van een zodanige akte, en overigens voor zover met dat gedeelte een onlosmakelijk verband bestaat.
3.12
[appellante] heeft vijf grieven opgeworpen. De grieven hebben alle de strekking dat, nu [appellante] de nalatenschappen beneficiair heeft aanvaard, eerst een boedelbeschrijving moet worden opgesteld door de boedelnotaris en dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat de nalatenschappen van vader en moeder is samengesteld overeenkomstig de stellingen van [geïntimeerden] Daarmee heeft [appellante] gesteld dat de wettelijke vereffeningsprocedure van afdeling 4.6.3 BW moet worden gevolgd.
3.13
Uit artikel 4:222 BW volgt dat hier pas verdeling kan worden gevorderd, nadat de vereffeningsprocedure is gevolgd. Dit leidt er toe dat [geïntimeerden] in hun vorderingen tot verdeling niet-ontvankelijk hadden behoren te worden verklaard. De grieven hebben aldus eveneens betrekking op de door de rechtbank gelaste verdeling van onder meer het registergoed.
3.14
Dit stelt het hof voor de vraag of het (eventuele) niet inschrijven van het appel in het rechtsmiddelenregister maakt dat [appellante] geheel niet ontvankelijk is in haar appel, of dat die niet-ontvankelijkheid slechts de verdeling van het registergoed betreft en de verdeling tot zover in stand blijft en voor het overige de wettelijke vereffening alsnog moet plaats vinden.
3.15
[appellante] zal, indien het hoger beroep niet binnen acht dagen na het instellen is ingeschreven in voornoemd register, zich - daarbij het hiervoor onder 3.12 tot en met 3.14 overwogene betrekkend - bij akte dienen uit te laten over de consequenties daarvan voor de ontvankelijkheid van het door haar ingestelde appel. [geïntimeerden] zullen bij akte in de gelegenheid worden gesteld hierop te reageren.
3.16
Het hof houdt iedere verdere uitspraak aan in afwachting van de door [appellante] te nemen akte en de door [geïntimeerden] te nemen antwoordakte.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 25 maart 2014 teneinde [appellante] in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten zoals hiervoor bedoeld onder 3.10 en 3.15;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. W. Breemhaar, mr. J.D.S.L. Bosch en mr. B.J.H. Hofstee en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 25 februari 2014.