In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 januari 2014, staat de vraag centraal of de belanghebbende recht heeft op een giftenaftrek van € 1.500 in verband met een vrijwilligersvergoeding die hij heeft afgezien ten gunste van de Stichting waar hij als vrijwilliger werkzaam was. De belanghebbende, geboren op 6 september 1953, was in 2008 getrouwd en ontving een uitkering van het UWV naast zijn werkzaamheden bij twee bedrijven. Hij was ook actief als vrijwilliger bij de Stichting, die als een Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI) is aangemerkt. De Inspecteur van de Belastingdienst had een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd, waartegen de belanghebbende bezwaar had gemaakt. De rechtbank had in eerste instantie de aanslag verminderd, maar de Inspecteur ging in hoger beroep.
Tijdens de zitting op 19 november 2013 bleek dat de belanghebbende niet was verschenen, wat leidde tot vragen over zijn ontvankelijkheid. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het beroepschrift tijdig was ingediend. De Inspecteur betwistte de rechtmatigheid van de giftenaftrek, stellende dat de belanghebbende niet had aangetoond dat hij recht had op de vrijwilligersvergoeding. Het Hof oordeelde echter dat de belanghebbende aannemelijk had gemaakt dat hij recht had op de vergoeding en dat er sprake was van een bestuursbesluit van de Stichting om deze vergoeding uit te keren. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De kosten voor de procedure werden niet vergoed, omdat er geen kosten waren aangetoond. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan.