ECLI:NL:GHARL:2014:1503

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 februari 2014
Publicatiedatum
27 februari 2014
Zaaknummer
13/00847
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake terbeschikkingstelling van een woning aan een vennootschap door een tandarts

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, een tandarts, tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had eerder een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd aan belanghebbende voor het jaar 2008, waarbij de Inspecteur van de Belastingdienst stelde dat belanghebbende een woning ter beschikking had gesteld aan zijn vennootschap. De woning, gelegen aan de [a-straat] 4 te [L], was door belanghebbende gefinancierd met een lening en had een zelfstandig te gebruiken praktijkruimte die eigendom was van de vennootschap. Belanghebbende had de woning in 2004 te koop aangeboden en was in 2005 verhuisd, waarna de woning leeg kwam te staan. De Inspecteur concludeerde dat de woning aan de vennootschap was verhuurd, wat door belanghebbende werd ontkend. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur voldoende bewijs had geleverd dat de woning daadwerkelijk ter beschikking was gesteld aan de vennootschap, en dat belanghebbende niet had aangetoond dat de aangiften door zijn gemachtigden onjuist waren. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/00847
uitspraakdatum: 25 februari 2014
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 juni 2013, nummer AWB 11/5436, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 299.871. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 6.028.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de voorlopige aanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 18 juni 2013 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A], als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door mr. [B], alsmede mr. [C] namens de Inspecteur, bijgestaan door [D].
1.7
De Inspecteur heeft een pleitnota overgelegd.
1.8
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is tandarts. De tandartspraktijk wordt gedreven door [E] bv. De aandelen in deze bv zijn in handen van [F] bv (hierna, al dan niet tezamen met [E] bv aangeduid als: de bv). Van deze bv is belanghebbende directeur en enig aandeelhouder. [E] bv en [F] bv vormen voor de heffing van vennootschapsbelasting een fiscale eenheid.
2.2
Belanghebbende is eigenaar van een villa met vrijstaande stenen schuur, tuinhuis en boomgaard, bouwjaar 1904, aan de [a-straat] 4 te [L] (hierna: de woning). Belanghebbende heeft de woning gefinancierd met een geldlening van Nationale Nederlanden. Aan de woning is in 1999 een zelfstandig te gebruiken praktijkruimte gebouwd. De praktijkruimte met de ondergrond ervan is eigendom van de bv.
2.3
Belanghebbende heeft de woning begin 2004 te koop aangeboden. In juli 2005 heeft belanghebbende met zijn gezin de woning verlaten en zijn zij verhuisd naar [Z]. De woning heeft sindsdien leeg gestaan.
2.4
Vóór het indienen van de aangifte IB/PVV 2005 heeft de voormalige gemachtigde van belanghebbende, [G] (hierna: [G]), de in 2005 ontstane situatie met belanghebbende doorgenomen. Daarbij heeft belanghebbende aangegeven welke plannen hij had met de leegstaande woning. De plannen bestonden onder meer uit het verhuren van de woning aan particulieren of het ombouwen van de woning tot een laboratorium voor de tandartspraktijk. [G] heeft in een mailbericht van 22 juli 2011 aan de Inspecteur verklaard, dat vanaf het moment van verhuizing naar [Z] de kantoorruimte van de woning is verhuurd aan [E] bv.
2.5
[G] en de volgende gemachtigde van belanghebbende, [H], hebben in de aangiften IB/PVV van belanghebbende en de aangiften vennootschapsbelasting van de bv over de jaren 2005 tot en met 2008 opgenomen dat belanghebbende de woning ter beschikking heeft gesteld aan de bv. Het resultaat uit overige werkzaamheden hebben de toenmalige gemachtigden bepaald op het saldo van de door de bv vergoede huur en, onder meer, de rente- en afschrijvingskosten. In de toelichting op de aangiften IB/PVV staat onder “inkomsten uit werkzaamheden” vermeld, dat [a-straat] 4 behoort tot het vermogen dat aan [E] bv ter beschikking is gesteld. Onder “inkomsten uit werkzaamheden” staat tevens de lening van Nationale Nederlanden vermeld waarmee de woning is gefinancierd.
2.6
De huur bedroeg € 12.000 (2005), € 28.800 (2006 en 2007) en € 32.057 (2008). De huursom is gebaseerd op een, in opdracht van belanghebbende uitgevoerde taxatie van een makelaar op 26 april 2005. De bv heeft de huur voldaan middels verrekening in de rekening-courantverhouding met belanghebbende. De bv heeft de huurkosten in mindering op haar winst gebracht.
2.7
Op 17 oktober 2008 heeft belanghebbende de woning verkocht.
2.8
In de aangifte IB/PVV 2008 heeft [H] € 133.006 als resultaat uit ter beschikking gesteld vermogen aangegeven. Tot dit resultaat heeft [H] de winst gerekend die is behaald bij de verkoop van de woning in 2008. De Inspecteur heeft naar aanleiding van deze aangifte de onderhavige nadere voorlopige aanslag vastgesteld, waarbij hij het resultaat uit overige werkzaamheden heeft bepaald overeenkomstig de ingediende aangifte.
2.9
Hiertegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende de woning aan de bv ter beschikking heeft gesteld in de zin van artikel 3.92 van de Wet IB 2001. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur beantwoordt deze bevestigend.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur, tot vermindering van de voorlopige aanslag IB/PVV tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 177.669 en dienovereenkomstige vermindering van de beschikking heffingsrente
3.4
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Ingevolge artikel 3.90 van de Wet IB 2001 is belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden het gezamenlijke bedrag van het resultaat uit een of meer werkzaamheden die geen belastbare winst of belastbaar loon genereren
4.2
Ingevolge artikel 3.92, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 wordt onder een werkzaamheid mede verstaan, voor zover hier van belang, het rendabel maken van vermogensbestanddelen – daaronder begrepen de schulden die rechtstreeks samenhangen met die vermogensbestanddelen – voor zover deze vermogensbestanddelen al dan niet tegen vergoeding rechtens dan wel in feite, direct of indirect ter beschikking worden gesteld aan een vennootschap waarin de belastingplichtige een aanmerkelijk belang heeft.
4.3
Op de Inspecteur rust de bewijslast dat belanghebbende de woning aan de bv heeft verhuurd. De Inspecteur verwijst voor zijn standpunt dat de woning aan de bv is verhuurd en daarmee onder de terbeschikkingstellingsregeling van artikel 3.92 van de Wet IB 2001 valt, naar de namens belanghebbende en de bv ingediende aangiften.
4.4
Belanghebbende brengt hier tegen in dat, zo begrijpt het Hof, zowel [G] als [H] buiten zijn medeweten en in strijd met zijn wens de woning in de aangiften heeft verantwoord als aan de bv ter beschikking gesteld vermogen. Nadat zijn huidige gemachtigde hem op de werkwijze van zijn toenmalige gemachtigden heeft gewezen, heeft belanghebbende bezwaar laten maken tegen de voorlopige aanslag IB/PVV 2008 die op de, in de ogen van belanghebbende onjuiste aangifte IB/PVV 2008 is gebaseerd.
4.5
Het Hof overweegt het volgende. Belanghebbende en [G] hebben voorafgaand aan het indienen van de aangifte IB/PVV 2005 gesproken over de wijze waarop de woning aangewend zou gaan worden. Uit het onder 2.4 genoemde mailbericht van 22 juli 2011 volgt dat [G] uit deze bespreking heeft opgemaakt dat de woning aan [E] bv zal worden verhuurd. [G] en [H] hebben dit vervolgens in een reeks van jaren op deze wijze in de aangiften IB/PVV en vennootschapsbelasting verwerkt. In de toelichting op de aangiften IB/PVV staat expliciet onder inkomsten uit werkzaamheden vermeld dat [a-straat] 4 aan [E] bv ter beschikking is gesteld. Daar is ook de lening van Nationale Nederlanden vermeld als schuld in verband met de werkzaamheden. Met de verwijzing naar voornoemde feiten heeft de Inspecteur naar het oordeel van het Hof aannemelijk gemaakt, dat belanghebbende de leegstaande woning aan de bv heeft verhuurd. De bv heeft over deze leegstaande woning kunnen beschikken. Nu belanghebbende in het jaar 2008 een aanmerkelijk belang in de bv heeft en een vermogensbestanddeel aan de bv ter beschikking heeft gesteld, heeft de Inspecteur terecht het voordeel hieruit tot het resultaat uit overige werkzaamheden gerekend.
4.6
Belanghebbende heeft onvoldoende aangedragen voor een andersluidend oordeel van het Hof. De verklaring van belanghebbende dat [G] op eigen initiatief van een huurovereenkomst van de woning is uitgegaan, wordt onvoldoende ondersteund door de feiten. Als belanghebbende er al van uit zou zijn gegaan dat er na de leegstand geen sprake was van verhuur aan de bv, blijft onvoldoende verklaard dat belanghebbende niet heeft gereageerd op de expliciete vermelding in de aangiften IB/PVV van de terbeschikkingstelling van de woning aan [E] bv. Evenmin heeft belanghebbende op andere wijze zijn stelling doen ondersteunen, zoals door een verklaring van [G] dat deze voormalige gemachtigde op eigen initiatief heeft gehandeld. Het feit dat een schriftelijke huurovereenkomst ontbreekt, doet aan het oordeel niet af, omdat een huurovereenkomst ook mondeling kan zijn overeengekomen. Evenmin doet aan het oordeel af dat de beslissing tot verhuur op een later moment dan in 2005 zou hebben plaatsgevonden, omdat in ieder geval vóór 2008 duidelijk was dat belanghebbende de woning aan de bv heeft verhuurd.
4.7
De Inspecteur is daarom terecht uitgegaan van een terbeschikkingstelling van de woning aan de bv in de zin van artikel 3.92 van de Wet IB 2001. Tussen partijen is de hoogte van de voorlopige aanslag dan verder niet in geschil.
4.8
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast, is het beroep in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. S.C.W. Douma, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
De beslissing is op 25 februari 2013 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.L.M. Egberts)
(R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 26 februari 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.