ECLI:NL:GHARL:2014:1747

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
6 maart 2014
Zaaknummer
13/00908 en 13/00909
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting en Zorgverzekeringswet voor een bloemist

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een bloemist tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 11 juli 2013 zijn beroep tegen de ambtshalve opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet ongegrond verklaarde. De bloemist had geen aangifte gedaan voor het jaar 2010, waarop de Inspecteur ambtshalve aanslagen oplegde. De bloemist betwistte de hoogte van de aanslagen en stelde dat hij in dat jaar verlies had geleden. De rechtbank oordeelde dat de aanslagen niet te hoog waren vastgesteld en dat de bloemist niet had aangetoond dat de aanslagen onjuist waren. Het Hof bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat de bloemist niet overtuigend had aangetoond dat de aanslagen onterecht waren. Het Hof wees erop dat de Inspecteur niet willekeurig had gehandeld en dat de schatting van het belastbare inkomen op € 20.000 redelijk was, gebaseerd op eerdere jaren. De bloemist had geen bewijs geleverd voor zijn stelling dat hij verlies had geleden, en het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 13/00908 en 13/00909
uitspraakdatum:
4 maart 2014
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 juli 2013, nummers AWB 13/4 en AWB 13/5, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.612. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 165. Bij beschikking is een verzuimboete opgelegd van € 226.
1.2
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 20.000. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 19.
1.3
Op het door belanghebbende tegen die beide aanslagen ingediende bezwaar heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslagen gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Oost-Nederland (thans: de rechtbank Gelderland; hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 11 juli 2013 ongegrond verklaard.
1.5
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben.
1.7
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] en [B] namens de Inspecteur.
1.8
Belanghebbende, hoewel daarvoor uitgenodigd bij per aangetekende post verzonden brief van 23 december 2013 gericht aan het laatste van belanghebbende bekende adres [a-straat] 38, [Z], is zonder bericht niet ter zitting verschenen. Uit een door de griffier ingesteld onderzoek blijkt dat deze uitnodiging op 31 december 2013 op een afhaallocatie van PostNL te [Z] is afgehaald door belanghebbende.
1.9
De Inspecteur heeft een pleitnota overgelegd.
1.1
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is bloemist en drijft zijn onderneming in de vorm van een eenmanszaak.
2.2
Belanghebbende heeft een uitnodiging ontvangen voor het doen van de aangifte IB/PVV voor het jaar 2010. Door belanghebbende is geen gehoor gegeven aan deze uitnodiging. Aan belanghebbende is op 18 oktober 2011 een herinnering gezonden voor het doen van deze aangifte. Vervolgens is belanghebbende bij brief van 28 november 2011 aangemaand tot het doen van deze aangifte.
2.3
Omdat van belanghebbende geen aangifte is ontvangen, heeft de Inspecteur met dagtekening 27 juni 2012 een ambtshalve aanslag opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.612, alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 226. Tevens is de aanslag ZVW opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 20.000.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de aanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt. Ter zitting van de Rechtbank heeft belanghebbende laten weten dat hij de verzuimboete niet betwist. In hoger beroep is hij daarvan niet teruggekomen.
3.2
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij het jaar 2010 met verlies heeft afgesloten. Uit de door hem voor de omzetbelasting aangegeven omzet van € 23.166 had de Inspecteur moeten begrijpen dat hij geen winst van € 20.000 had kunnen genereren. Het was voor belanghebbende niet mogelijk een goede aangifte te doen, omdat hij de zorg voor zijn ouders had en de bedrijfsvoering alleen moest doen. Daardoor was zijn administratie een chaos geworden. De Rechtbank had hem nog een laatste termijn kunnen gunnen om zijn administratie op orde te brengen, maar heeft dat niet gedaan.
3.3
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat de aanslagen tot te hoge bedragen zijn vastgesteld.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. De Inspecteur heeft daaraan ter zitting geen nieuwe argumenten toegevoegd.
3.5
Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraken op bezwaar en de aanslagen.
3.6
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
De Rechtbank heeft omtrent de hoogte van de aanslagen als volgt overwogen:
”4.1 Tussen partijen is terecht niet in geschil dat eiser niet tijdig aangifte heeft gedaan en aldus niet de vereiste aangifte heeft gedaan als bedoeld in artikel 27e, aanhef en onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Dit brengt omkering en verzwaring van de bewijslast mee. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is, aldus artikel 27e van de AWR. Het is op grond van dit artikel aan eiser om overtuigend te doen blijken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Door eiser zijn geen gegevens verstrekt op basis waarvan zijn inkomen in het jaar 2010 kan worden vastgesteld. Eiser heeft weliswaar verwezen naar ingediende aangiften voor de omzetbelasting, doch uit informatie van verweerder is gebleken dat eiser over het jaar 2010 geen aangiften omzetbelasting heeft ingediend. Eiser is derhalve niet geslaagd aan te tonen dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.
4.2
De zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat verweerder evenwel niet van zijn verplichting de aanslag niet naar willekeur vast te stellen. De aanslag dient te berusten op een redelijke schatting.
4.3
Verweerder heeft het belastbare inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 20.000 en dit bestaat geheel uit belastbare winst uit onderneming. Verweerder heeft dit gebaseerd op over eerdere jaren (ambtshalve) vastgestelde winsten.
2001: € 6.835
2002: € 5.489
2003: € 7.695 (na bezwaar)
2004: € 20.000 (ambtshalve)
2005: € 18.575 (ambtshalve)
2006: € 25.000 (ambtshalve)
2007: € 18.478 (na bezwaar)
2008: € 22.529 (ambtshalve)
2009: € 20.000 (ambtshalve)
4.4
Eiser heeft voor het jaar 2007 gegevens aangeleverd in de bezwaarfase. In dat jaar bedroeg de belastbare winst volgens eiser € 18.478. Eiser heeft tegen de aanslag 2008 geen bezwaar gemaakt en de aanslag over 2009 is na bezwaar gehandhaafd.
4.5
Gelet op voorgaande gegevens is de rechtbank van oordeel dat niet geconcludeerd kan worden dat de door verweerder gemaakte schatting van € 20.000 onredelijk is. De rechtbank wijst hierbij met name op de door eiser over het jaar 2007 in bezwaar ingediende aangifte.”
4.2
Het Hof kan zich vinden in het oordeel van de Rechtbank en de daartoe gegeven gronden en maakt deze tot de zijne. Dit brengt mee dat belanghebbende niet overtuigend de onjuistheid van de uitspraken op bezwaar heeft aangetoond en dat de aanslagen door de Inspecteur niet naar willekeur zijn vastgesteld (vgl. HR 31 mei 2013, nr. 11/03452, ECLI:NL:HR:2013:BX7184).
4.3
Hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Belanghebbende heeft geen enkel bewijs bijgebracht van zijn stelling dat zijn onderneming in 2010 verliesgevend was. De door hem overigens geschetste omstandigheden kunnen, indien juist, niet leiden tot de gevolgtrekking dat de aanslagen te hoog zijn vastgesteld of dat de door de Inspecteur gemaakte schatting onjuist is.
4.4
De Rechtbank was niet gehouden belanghebbende, die totdat de Inspecteur uitspraak deed reeds zes maal in de gelegenheid was gesteld om aan zijn verplichtingen te voldoen, en die dat noch bij het instellen van beroep, noch voor of tijdens de zitting alsnog heeft gedaan, de mogelijkheid te geven het van hem te verlangen bewijs alsnog te leveren.
4.5
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrenten. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrenten aangevoerd. Het beroep is ook in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. C.M. Ettema en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
De beslissing is op 4 maart 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.L.M. Egberts)
(J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 5 maart 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.