Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, stond de appellant centraal die in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. De appellant had de vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, waarbij hij stelde dat hij ten onrechte was beschuldigd van seksuele intimidatie tijdens een taxirit. Het hof nam de inhoud van een eerder tussenarrest over en beoordeelde het bewijs dat door de appellant was aangedragen. De appellant had zes getuigen opgeroepen, maar het hof oordeelde dat de verklaringen van deze getuigen niet voldoende waren om de beschuldiging van de geïntimeerde te weerleggen. De verklaring van de geïntimeerde werd als authentiek en betrouwbaar beschouwd, terwijl de getuigen van de appellant geen directe kennis van de feiten hadden. Het hof concludeerde dat de appellant niet was geslaagd in het bewijs dat hij ten onrechte was beschuldigd. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij de appellant werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak werd gedaan op 4 maart 2014.