Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een echtscheiding tussen een vrouw en een man, die op 17 september 1991 in Irak zijn gehuwd. De vrouw heeft uitsluitend de Iraakse nationaliteit. Op 9 oktober 2012 heeft de man een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank om de echtscheiding uit te spreken. De vrouw heeft in haar verweerschrift ook om de echtscheiding verzocht. De rechtbank heeft op 27 maart 2013 de echtscheiding uitgesproken en het Nederlandse recht van toepassing verklaard. De vrouw is in hoger beroep gekomen, omdat zij van mening is dat het Iraakse recht van toepassing had moeten zijn.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld op 6 februari 2014, waarbij beide partijen in persoon aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten. De vrouw heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte het Nederlandse recht heeft toegepast en dat het Iraakse recht van toepassing had moeten zijn, omdat beide partijen Iraakse nationaliteit hebben en een maatschappelijke band met Irak. Het hof heeft echter overwogen dat de vrouw in eerste aanleg heeft ingestemd met de toepassing van het Nederlandse recht, waardoor zij niet kan terugkomen op deze instemming.
Het hof heeft geconcludeerd dat de grief van de vrouw faalt en heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt. De beslissing is op 6 maart 2014 uitgesproken in het openbaar.