Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordelingNieuwe producties
Vaststaande feiten
16 december 2011 volgt dat de moeder van [appellant] behoefte heeft aan zorg gedurende 7 etmalen per week, bestaande uit individuele begeleiding, persoonlijke verzorging en verpleging. Deze zorg is door [appellant] verricht. [appellant] werd daarvoor betaald uit het aan zijn moeder toegekende PGB-budget.
“Het feitelijk verblijf van uw zoon is in uw woning waardoor uw zoon een leefeenheid met u vormt.”
“Ik wou u het volgende mededelen:Sinds de ziekte van mijn moeder verpleegde en verzorgde ik haar dag en nacht. Ik woonde zowat 100% bij haar, (2008-2012).Sinds 01-01-2012 ben ik weer (definitief) in de [adres 1] gaan wonen. Moeder was door haar ziekte regelmatig in het zieken- of verzorgingstehuis en dan woonde ik op haar adres. Ik heb u een overlijdingskaart toegestuurd.”
Procedure in eerste aanleg
Bespreking van de grieven
de grieven 1 tot en met 8 en 14 (gedeeltelijk)komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat niet aannemelijk is geworden dat hij zijn hoofdverblijf had in de woning.
De grieven 9 tot en met 13 en 14 (gedeeltelijk)zijn gericht tegen het oordeel van de kantonrechter over (het ontbreken van) een gezamenlijke huishouding tussen [appellant] en zijn moeder.
Grief 15keert zich tegen de afwijzing van de vorderingen van [appellant], terwijl
grief 16de proceskostenveroordeling bestrijdt.
a. Indien er, bij wijze van veronderstelling, vanuit wordt gegaan dat [appellant] zijn hoofdverblijf in woning heeft gehad, kan worden vastgesteld dat hij na zijn meerderjarigheid tot aan het overlijden van zijn moeder nog ruim 31 jaar met zijn moeder in de woning heeft gewoond. De duur van de gezamenlijke bewoning van de woning na het zelfstandig worden van [appellant] vormt naar het oordeel van het hof een indicatie voor het bestaan van een (duurzame) gemeenschappelijke huishouding;
b. [appellant] heeft gesteld dat hij vanaf 2007 zijn moeder dag en nacht verzorgde. [geïntimeerde] heeft deze stelling, die wordt ondersteund door de toekenning van een PGB-budget vanaf 2009, niet (gemotiveerd) weersproken, zodat het hof daarvan uitgaat. Dat [appellant] zijn moeder gedurende de laatste jaren van haar leven heeft verzorgd, duidt, zoals de kantonrechter terecht heeft overwogen, op zichzelf nog niet op het bestaan van een (duurzame) gemeenschappelijke huishouding, zeker niet nu het verlenen van deze zorg vanaf 2009 plaatsvond in het kader van een aan de moeder van [appellant] verleend PGB. Het is onduidelijk gebleven of en in hoeverre [appellant] zijn moeder ook voor 2007 verzorgde en, anderzijds, of en in hoeverre de moeder van [appellant] zorgtaken betreffende [appellant] voor haar rekening nam;
c. Hiermee samenhangend: het is onduidelijk of en in hoeverre [appellant] en zijn moeder na het zelfstandig worden van [appellant] het gezinsleven hebben voortgezet. [appellant] heeft op dit punt niet meer informatie verstrekt dan dat hij in de woning is blijven wonen en dat hij zijn moeder vanaf 2007 intensief heeft verzorgd. Of hij en zijn moeder voordien gezamenlijk de maaltijd gebruikten, avonden en weekenden gezamenlijk doorbrachten, vrienden en bekenden ontvingen, heeft hij niet duidelijk gemaakt;
d. Het staat vast dat [appellant] en zijn moeder een op beider naam staande bankrekening hadden. [appellant] heeft de stelling van [geïntimeerde] dat hij ook een eigen bankrekening had, niet bestreden zodat daarvan kan worden uitgegaan. [appellant] heeft bij gelegenheid van de comparitie in eerste aanleg, naar uit het vonnis van 23 januari 2013 volgt, verklaard dat het houden van een gemeenschappelijke bankrekening bedoeld was om in geval van calamiteiten bij het geld van zijn moeder te kunnen. In de memorie van grieven heeft hij aangevoerd dat zijn moeder en hij leefden van het pensioen van zijn moeder en van het aan hem uitbetaalde PGB-geld, waarbij zijn moeder en hij elk bijdroegen in de lasten. [appellant] heeft deze - door [geïntimeerde] bestreden - stelling echter niet onderbouwd, bijvoorbeeld door aan te geven hoe de beide bankrekeningen (de en/of rekening en de rekening van [appellant]) werden gevoed en welke kosten van welke rekening werden betaald. Dat had wel voor de hand gelegen, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de stelplicht ten aanzien van het bestaan van een gemeenschappelijke huishouding. In dit verband overweegt het hof dat de kantonrechter al heeft vastgesteld dat [appellant] geen informatie heeft verstrekt over de wijze waarop tot de gemeenschappelijke huishouding behorende kosten als water, energie, telefoon, verzekeringen, etc. werden voldaan. Dat sprake is geweest van een financiële verwevenheid tussen [appellant] en zijn moeder waarbij de kosten van de huishouding gezamenlijk werden gedragen, is dan ook niet komen vast te staan.
4.De beslissingHet gerechtshof:
€ 894,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;