Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
[Z](hierna: belanghebbende)
heffingsambtenaarvan de
gemeente Leeuwarden(hierna: de heffingsambtenaar)
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een geschil over de vastgestelde waarde van een woning per waardepeildatum 1 januari 2011. De heffingsambtenaar van de gemeente Leeuwarden had de waarde van de woning aan de [a-straat] 4 vastgesteld op € 360.000 voor het kalenderjaar 2012, op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, eigenaar van de woning, was het niet eens met deze vaststelling en had bezwaar aangetekend, wat door de heffingsambtenaar ongegrond werd verklaard. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank Noord-Nederland, die de uitspraak van de heffingsambtenaar bevestigde. De belanghebbende ging vervolgens in hoger beroep bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Tijdens de zitting op 4 februari 2014 werd de belanghebbende gehoord, evenals de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar, mevrouw [A]. De belanghebbende stelde dat de waarde van de woning te hoog was vastgesteld en concludeerde tot een waarde van € 260.000. De heffingsambtenaar daarentegen verdedigde de vastgestelde waarde van € 360.000 en voerde aan dat deze waarde voldoende onderbouwd was met een taxatieverslag, waarin de waarde was bepaald door vergelijking met andere woningen.
Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar zijn bewijslast had voldaan. De vergelijkingsobjecten waren voldoende vergelijkbaar met de woning van de belanghebbende, en de heffingsambtenaar had rekening gehouden met de gebreken van de woning. Het Hof concludeerde dat de vastgestelde waarde niet te hoog was en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak werd op 11 maart 2014 in het openbaar gedaan, en er werden geen proceskosten toegewezen, aangezien er geen kosten waren aangetoond die voor vergoeding in aanmerking kwamen.