ECLI:NL:GHARL:2014:2264

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 maart 2014
Publicatiedatum
20 maart 2014
Zaaknummer
13/00283
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid bezwaar inkomstenbelasting en heffingsrente

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] (Spanje), tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 24 januari 2013, waarin het bezwaar van belanghebbende tegen een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2008 niet-ontvankelijk werd verklaard. De inspecteur van de Belastingdienst/Amsterdam had een aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit woning en werk van € 330.866 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 24.105, met daarbij heffingsrente en een verzuimboete. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk was, maar het Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de rechtbank ten onrechte deze beslissing heeft genomen. Het Hof stelt vast dat de inspecteur de aanslag niet had gemotiveerd en dat belanghebbende niet voldoende gelegenheid heeft gekregen om zijn bezwaarschrift te motiveren. Het Hof concludeert dat het hoger beroep ontvankelijk is en dat de uitspraak van de rechtbank vernietigd moet worden. De zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank voor inhoudelijke behandeling van het beroep van belanghebbende. Tevens wordt de proceskostenveroordeling van de rechtbank vernietigd, omdat beide partijen het erover eens zijn dat deze onterecht was.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

afdeling belastingrecht
locatie Arnhem
nummer: 13/00283
uitspraakdatum: 18 maart 2014
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z] (Spanje)(hierna: belanghebbende)
en het incidentele hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst/Amsterdam (hierna: de Inspecteur) tegen
de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 24 januari 2013, nummer AWB 12/1595 in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit woning en werk van € 330.866 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 24.105. Daarbij is voor een bedrag van € 6.515 heffingsrente in rekening gebracht. Ook is daarbij een verzuimboete van € 226 opgelegd.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag IB/PVV voor het jaar 2008, de heffingsrente- en boetebeschikking gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem, thans rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en heeft het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij is de Inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van door belanghebbende gemaakte proceskosten.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en zijn advocaat mr. [A], alsmede, namens de Inspecteur, mr. [B], bijgestaan door mr. [C].
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is op 25 januari 2012 failliet verklaard.
2.2
De Inspecteur heeft belanghebbende ambtshalve een aanslag IB/PVV voor het jaar 2008 opgelegd, nadat hij had geconstateerd dat belanghebbende, na daartoe te zijn uitgenodigd en vervolgens schriftelijk te zijn aangemaand, geen aangifte IB/PVV voor dat jaar had ingediend. Aan belanghebbende is door de Inspecteur op dat moment niet medegedeeld op welke wijze hij de belastbare inkomens uit werk en woning en uit sparen en beleggen heeft bepaald.
2.3
Namens belanghebbende is door zijn advocaat mr. [D], werkzaam bij [E], op 15 december 2011 een bezwaarschrift ingediend. De inhoud hiervan luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Hierbij maak ik namens client, de heer [X], bezwaar tegen bovengenoemde ambtshalve aanslag ad. € 65.971, inclusief € 6.515,- heffingsrente. Een afschrift van deze aanslag treft u bijgaand aan.
Vriendelijk verzoek ik u uitstel te verlenen voor de motivering van het onderhavige bezwaarschrift. Tevens verzoek ik u hangende de bezwaarprocedure uitstel van betaling te verlenen voor het te betalen bedrag ad. € 65.971,-. Tot slot verzoek ik u de proceskosten te vergoeden die client redelijkerwijs heeft moeten maken.”
2.4
De Inspecteur heeft in zijn brief van 9 februari 2012 gericht aan belanghebbende, maar voorzien van de adresgegevens van belanghebbendes curator, gevraagd om een motivering van het hiervoor opgenomen bezwaarschrift. Weliswaar vermeldt de brief dat het een herhaald verzoek betrof, maar de Inspecteur heeft ter zitting bij het Hof verklaard dat aan het verzoek van 9 februari 2012 geen ander verzoek is voorafgegaan. [D] is sinds 9 februari 2012 niet meer namens belanghebbende opgetreden. In de brief van 9 februari 2012 heeft de Inspecteur belanghebbende er voorts op gewezen dat het bezwaarschrift ongegrond kan worden verklaard indien belanghebbende het bezwaarschrift niet binnen twee weken nader zal motiveren.
2.5
Met dagtekening 29 februari 2012 heeft de Inspecteur met betrekking tot de onderwerpelijke aanslag uitspraak op bezwaar gedaan. De Inspecteur heeft belanghebbendes bezwaar ongegrond verklaard omdat het bezwaarschrift niet is gemotiveerd.
2.6
Belanghebbende is tegen deze uitspraak bij de Rechtbank in beroep gekomen. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard omdat de Inspecteur heeft verzuimd het bezwaar, vanwege het niet motiveren van het bezwaarschrift, niet-ontvankelijk te verklaren en heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is primair of het onderhavige hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat – aldus de Inspecteur – belanghebbende met het instellen van het hoger beroep misbruik van procesrecht heeft gemaakt. Voor het geval het hoger beroep ontvankelijk dient te worden verklaard, is in geschil of de Rechtbank belanghebbendes bezwaarschrift – vanwege het niet motiveren van het bezwaarschrift – terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.2
Belanghebbende is van mening dat het instellen van hoger beroep geen misbruik van procesrecht vormt en acht het hoger beroep derhalve ontvankelijk. Belanghebbende stelt voorts dat de Rechtbank ten onrechte belanghebbende niet-ontvankelijk in zijn bezwaar heeft verklaard. Het bezwaarschrift behoefde namelijk geen nadere motivering nu de Inspecteur aan de onderwerpelijke aanslag ook geen motivering ten grondslag heeft gelegd. Belanghebbende is voorts van mening dat de Rechtbank de Inspecteur niet had dienen te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende.
3.3
De Inspecteur huldigt het standpunt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden vanwege misbruik van procesrecht door belanghebbende. Met het instellen van hoger beroep, zo stelt de Inspecteur, tracht belanghebbende slechts tijd te winnen teneinde de afwikkeling van zijn faillissement te vertragen. De Inspecteur heeft ter zitting bij het Hof zijn grief dat het hoger-beroepschrift niet zou zijn gemotiveerd, ingetrokken. Voor het geval dat belanghebbende in zijn hoger beroep kan worden ontvangen, is de Inspecteur van mening dat het bezwaarschrift niet is gemotiveerd en dat de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk is. Met belanghebbende is hij van mening dat de Rechtbank aan belanghebbende ten onrechte een proceskostenvergoeding heeft toegekend. Het Hof merkt dit standpunt van de Inspecteur aan als te zijn ingenomen in het kader van een door hem ingesteld incidenteel hoger beroep.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.5
Belanghebbende acht het hoger beroep ontvankelijk. Voorts concludeert hij tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank.
3.6
De Inspecteur concludeert primair tot het niet-ontvankelijk verklaren van het hoger beroep. Subsidiair concludeert hij tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent de proceskostenveroordeling.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
De Inspecteur is van mening dat het door belanghebbende ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat belanghebbende met het instellen van het rechtsmiddel van hoger beroep misbruik van procesrecht maakt.
4.2
Aangezien belanghebbende beargumenteerd tegen het oordeel van de Rechtbank is opgekomen, is reeds hierom niet in te zien dat hij door het instellen van hoger beroep misbruik van procesrecht heeft gemaakt. Dat het aanwenden van een rechtsmiddel mogelijk tot vertraging van de afhandeling van belanghebbendes faillissement zal leiden, doet hier niet aan af. Het hoger beroep is derhalve ontvankelijk.
4.3
Belanghebbende is tegen het oordeel van de Rechtbank opgekomen inhoudende dat de Inspecteur ten onrechte heeft verzuimd het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
4.4
Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onderdeel d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient een bezwaarschrift de gronden van het bezwaar te bevatten. Indien deze ontbreken – zoals in het onderhavige geval – dan kan de Inspecteur op grond van artikel 6:6, aanhef en onderdeel a van de Awb het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren mits de indiener van het bezwaarschrift de gelegenheid heeft gehad het verzuim binnen een daartoe gestelde termijn te herstellen.
4.5
Op grond van de in artikel 6:6 van de Awb opgenomen bevoegdheid van de Inspecteur heeft hij er voor gekozen het bezwaar ongegrond te verklaren. Weliswaar heeft de Inspecteur bij de Rechtbank gesteld dat het bezwaar alsnog niet ontvankelijk dient te worden verklaard en heeft de Rechtbank deze stelling in haar uitspraak gehonoreerd echter bezien dient te worden of dit oordeel van de Rechtbank onder de gegeven omstandigheden juist is.
4.6
Vast staat dat de Inspecteur de onderwerpelijke aanslag, voorafgaand aan het opleggen daarvan, niet heeft gemotiveerd en dat hij belanghebbende slechts één maal heeft verzocht zijn bezwaarschrift te motiveren. Op grond van deze omstandigheden is het Hof van oordeel dat dan een niet ontvankelijkverklaring van het bezwaar achterwege dient te blijven. De Inspecteur heeft namelijk nagelaten de aanslag te motiveren terwijl redelijkerwijs kon worden aangenomen dat de aanslag wel een motivering behoefde zodat belanghebbende in zijn bezwaarschrift kon volstaan met de mededeling dat hij bezwaar had tegen de aanslag (HR 8 maart 2002, nr. 34 993, ECLI:NL:HR:2002:AD9881, BNB 2002/224). Ook is het verzoek om het bezwaarschrift te motiveren slechts éénmaal gedaan terwijl zulks niet strookt met het bepaalde in artikel 11 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht (hierna: BFB, tekst 2011), waarin de Inspecteur wordt voorgeschreven een belanghebbende een tweede maal te verzoeken om het bezwaarschrift te motiveren. Eerst dan kan hij, bij het uitblijven van de motivering, overgaan tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar. Overigens heeft de Inspecteur, eveneens in strijd met het bepaalde in artikel 11 van het BFB belanghebbende op het onjuiste rechtsgevolg van het motiveringsgebrek – namelijk ongegrond verklaring van het bezwaar – gewezen.
4.7
Aangezien het Hof van oordeel is dat de Rechtbank belanghebbendes bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, dient de uitspraak van de Rechtbank derhalve te worden vernietigd. Op grond van artikel 8:115 van de Awb zal het Hof, overeenkomstig belanghebbendes verzoek, de zaak terugwijzen naar de Rechtbank opdat belanghebbendes beroep inhoudelijk kan worden behandeld.
4.8
Nu beide partijen hebben geconcludeerd dat belanghebbende door de Rechtbank ten onrechte is veroordeeld tot het vergoeden van proceskosten, zal het Hof partijen hierin volgen en de door de Rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling vernietigen.
4.9
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente- en boetebeschikking. Hetgeen hiervoor is overwogen geldt derhalve ook voor het bezwaar gericht tegen de heffingsrente- en boetebeschikking.
slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Kosten

Overeenkomstig belanghebbendes verzoek zal het Hof niet overgaan tot een veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende.

6.Beslissing

Het Hof:
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de Rechtbank opdat belanghebbendes zaak opnieuw kan worden behandeld door de Rechtbank;
- gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 118 (Hof) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. N.G.U. Bezemer als griffier.
De beslissing is op 18 maart 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(N.G.U. Bezemer) (A.J. Kromhout)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 18 maart 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.