In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] BV tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting van € 412 en een verzuimboete van € 412 zijn opgelegd. De naheffingsaanslag betreft het tijdvak van 15 december 2010 tot en met 14 december 2011. De inspecteur van de Belastingdienst had vastgesteld dat twee voertuigen, een Volkswagen Golf en een Mercedes Benz Sprinter, gelijktijdig van de openbare weg gebruik maakten met hetzelfde handelaarskenteken. De belanghebbende stelde dat de voertuigen tot haar bedrijfsvoorraad behoorden en dat zij de handelaarskentekenplaten niet onterecht had gebruikt. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 6 februari 2014 werd de zaak behandeld. De inspecteur voerde aan dat de Golf niet tot de bedrijfsvoorraad van de belanghebbende behoorde en dat het gebruik van de handelaarskentekenplaten niet was toegestaan. Het hof oordeelde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat de Golf tot haar bedrijfsvoorraad behoorde en dat de handelaarskentekenplaten ten onrechte waren gebruikt. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de naheffingsaanslag en de verzuimboete terecht waren opgelegd. De belanghebbende had geen bewijs geleverd voor haar stelling dat de voertuigen aan de voorwaarden van de handelaarskentekenregeling voldeden.
Het hof verwierp ook de stelling van de belanghebbende dat de naheffingsaanslag een punitief karakter had, verwijzend naar een eerder arrest van de Hoge Raad. De beslissing van het hof houdt in dat de belanghebbende de naheffingsaanslag en de verzuimboete moet betalen, en dat er geen termen zijn voor een proceskostenveroordeling.