In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 11 juli 2013, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft de vaststelling van de waarde van een onroerende zaak aan de [a-straat] 5 te [Z] voor het kalenderjaar 2010, met als waardepeildatum 1 januari 2009. De heffingsambtenaar van de gemeente Bunnik had de waarde vastgesteld op € 860.000, na bezwaar van belanghebbende, die een hogere waarde van € 947.000 betwistte. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar kennelijk ongegrond was, waardoor de heffingsambtenaar niet verplicht was om belanghebbende te horen. Belanghebbende stelde echter dat de hoorplicht was geschonden, omdat zij niet in de gelegenheid was gesteld om haar standpunt toe te lichten.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 20 februari 2014, werd het standpunt van belanghebbende bevestigd. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar ten onrechte had nagelaten om belanghebbende te horen, aangezien het bezwaar niet als kennelijk ongegrond kon worden aangemerkt. Het Hof benadrukte het belang van het horen van belanghebbende in het kader van een zorgvuldige heroverweging van het bestreden besluit. Het Hof besloot de zaak terug te wijzen naar de heffingsambtenaar met de opdracht om belanghebbende alsnog te horen, en vernietigde de uitspraak van de rechtbank.
Daarnaast werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 547,75, en diende de heffingsambtenaar ook het griffierecht van belanghebbende te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 1 april 2014, en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.