In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van aanslagen in de inkomstenbelasting voor de jaren 2008 en 2009, opgelegd aan een agrarische ondernemer die tevens een fulltime dienstbetrekking had. De belanghebbende, geboren in 1957, was werkzaam bij een bouwbedrijf en exploiteerde daarnaast een rundveehouderij. Hij had aanspraak gemaakt op zelfstandigenaftrek en MKB-winstvrijstelling, maar de Inspecteur van de Belastingdienst betwistte dat hij voldeed aan het urencriterium, dat vereist is voor deze aftrekken.
De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 20 maart 2014 in Arnhem, waar zowel de belanghebbende als zijn gemachtigden en vertegenwoordigers van de Inspecteur aanwezig waren, werd het geschil besproken. De belanghebbende stelde dat hij meer uren aan zijn onderneming had besteed dan de Inspecteur betwistte, maar het Hof oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij aan het urencriterium voldeed.
Het Hof concludeerde dat, ondanks de overtuiging dat de belanghebbende veel tijd aan zijn onderneming besteedde, hij niet had aangetoond dat hij in 2008 en 2009 meer dan de vereiste uren had gewerkt. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De kosten voor de procedure werden niet toegewezen, en de belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in cassatie te gaan tegen deze uitspraak.