ECLI:NL:GHARL:2014:2716

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 april 2014
Publicatiedatum
4 april 2014
Zaaknummer
200.102.625-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding vordering benadeelde partij en eigenschuldverweer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de afwijzing van een vordering tot schadevergoeding door de benadeelde partij, aangeduid als appellante. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 6 februari 2011, waarbij de appellante stelt dat zij door de geïntimeerde en diens echtgenoot is mishandeld. De appellante heeft in hoger beroep het eigenschuldverweer van de geïntimeerde gemotiveerd betwist, waarbij zij aanvoert dat zij geen aanleiding heeft gegeven tot de mishandeling. De appellante heeft verklaard dat zij door de echtgenoot van de geïntimeerde in haar gezicht is geslagen en vervolgens door de geïntimeerde is mishandeld. Het hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerde niet heeft aangetoond dat de appellante een eigen aandeel had in het incident, waardoor het beroep op eigen schuld werd verworpen.

Het hof heeft de vorderingen van de appellante ter zake van materiële en immateriële schade toegewezen tot een bedrag van € 456,32. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het arrest is uitgesproken op 1 april 2014 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarbij de rechters J.H. Kuiper, H. de Hek en L. Groefsema betrokken waren. Het hof heeft het vonnis van de politierechter van 14 november 2011 vernietigd voor zover de vordering van de benadeelde partij was afgewezen en heeft de geïntimeerde veroordeeld tot betaling aan de appellante.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.102.625/01
(parketnummer rechtbank Assen 19-157074-11)
arrest van de eerste kamer van 1 april 2014
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: benadeelde partij,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. J.O. Hovinga, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: verdachte,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. R.J. de Boer, kantoorhoudend te Coevorden.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 5 november 2013 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
In het genoemde tussenarrest heeft het hof de zaak naar de rol verwezen teneinde [appellante] in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten over de bij memorie van antwoord gevoegde productie en het eigenschuldverweer.
1.2
[appellante] heeft een akte genomen.
1.3
Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1
Het hof constateert dat [appellante] bij haar akte nieuwe producties in het geding heeft gebracht. [geïntimeerde] heeft op deze producties niet kunnen reageren. Het hof zal ze om die reden buiten beschouwing laten. Uit wat hierna volgt, blijkt dat [appellante] daardoor niet in haar belangen wordt geschaad.
2.2
[appellante] heeft in haar akte het eigenschuldverweer van [geïntimeerde] gemotiveerd betwist. Zij stelt dat zij geen aanleiding heeft gegeven tot de door [geïntimeerde] gepleegde mishandeling. Volgens [appellante] is zij door de echtgenoot van [geïntimeerde] in haar gezicht geslagen en vervolgens tegen de grond gewerkt, waarna [geïntimeerde] bovenop haar is gesprongen. [appellante] stelt dat zij daarop door [geïntimeerde] is mishandeld, doordat [geïntimeerde] onder andere aan haar haren heeft getrokken, haar in haar gezicht heeft gekrabd en in haar borsten heeft geknepen. [appellante] is niet begonnen met slaan of duwen en betwist dat zij [geïntimeerde] en/of haar echtgenoot heeft aangevallen. [appellante] stelt volkomen verbouwereerd te zijn geweest door het onverwachte geweld van [geïntimeerde]. Voorts geeft [appellante] aan dat zij - in tegenstelling tot [geïntimeerde] - van de jegens haar ten laste gelegde mishandeling is vrijgesproken.
2.3
Bij deze stand van zaken dient [geïntimeerde] te bewijzen dat [appellante] een eigen aandeel heeft gehad in het gebeurde op 6 februari 2011. [geïntimeerde] heeft op dit punt echter geen gespecificeerd bewijsaanbod gedaan. Het hof oordeelt derhalve dat niet vast is komen te staan dat de schade van [appellante] mede een gevolg is van een omstandigheid die aan haar kan worden toegerekend. Het beroep van [geïntimeerde] op eigen schuld wordt dan ook verworpen.
2.4
Onder verwijzing naar het tussenarrest en het vorenstaande luidt de conclusie dat de vorderingen van [appellante] ter zake van materiële en immateriële schade kunnen worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 456,32. Voor zover de
tweede griefhiermee overeenstemt slaagt hij, voor het overige faalt hij.
2.5
Nu partijen in hoger beroep over en weer gedeeltelijk in het ongelijk worden gesteld, zal het hof de proceskosten in deze instantie compenseren als hierna te melden.

3.De beslissingHet gerechtshof, rechtdoende in hoger beroep:

vernietigt het vonnis van de politierechter van 14 november 2011 voor zover daarbij de vordering van de benadeelde partij [appellante] is afgewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellante] te betalen een bedrag van € 456,32;
compenseert de proceskosten in hoger beroep tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. H. de Hek en mr. L. Groefsema en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 1 april 2014.