Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 april 2014, staat de vraag centraal of de inlenende werkgever onrechtmatig heeft gehandeld door de uitzendkracht onvoldoende te betalen. De uitzendkracht, appellant, heeft de inlenende werkgever, geïntimeerde, aangeklaagd wegens onrechtmatige daad, omdat deze zou hebben bijgedragen aan de onderbetaling door de uitzendwerkgever, die inmiddels failliet was verklaard. Het hof heeft in een eerder tussenarrest van 16 juli 2013 de geïntimeerde opgedragen om relevante documenten over te leggen, waaronder de cao en de schaalindeling van het bedrijf. De geïntimeerde heeft deze documenten ingediend, maar het hof concludeert dat er geen verplichting was voor de inlenende werkgever om ervoor te zorgen dat de uitzendkracht het loon ontving dat hij had moeten krijgen als hij in dienst was geweest bij de inlenende werkgever.
Het hof heeft vastgesteld dat de uitzendkracht een uurtarief ontving dat hoger was dan het loon dat de inlenende werkgever aan zijn eigen werknemers betaalde. Dit verschil was groot genoeg om te concluderen dat de inlenende werkgever niet kon weten dat de uitzendkracht onderbetaald werd. De appellant heeft zijn vordering gebaseerd op de stelling dat hij recht had op een salaris volgens loonschaal A6, maar het hof heeft geoordeeld dat de werkzaamheden van de uitzendkracht niet overeenkwamen met deze schaal. De geïntimeerde heeft overtuigend aangetoond dat de uitzendkracht voor eenvoudige handmatige taken werd ingezet, die niet vergelijkbaar waren met de taken van de eigen werknemers.
Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de geïntimeerde geen onrechtmatig handelen kan worden verweten en dat de vordering van de appellant niet toewijsbaar is. De grieven van de appellant zijn afgewezen en het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. De appellant is veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.