Uitspraak
Bpf Meubel,
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
hof) verplicht gesteld voor -voor zover hier van belang- werknemers die in dienst zijn bij
- hof)".
4.De vordering en beoordeling in eerste aanleg
5.De beoordeling van de grieven
grief IIheeft gewijd.
I, III en IV, waarmee Bpf Meubel ook opkomt tegen de verwerping van zijn beroep op rechtsverwerking en zijn beroep op het adagium 'geen premie, geen pensioen' alsmede zijn pensioenreglement, behoeven tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen geen nadere bespreking. Dat geldt derhalve ook voor het met de grieven aangevallen oordeel van de kantonrechter dat uit de parlementaire geschiedenis van de Pensioenwet (hierna: Pw) blijkt dat het ook onder de Pensioen- en Spaarfondsenwet niet zou zijn toegestaan om een recht op pensioenopbouw in het verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds afhankelijk te maken van premiebetaling, ook al heeft de Pensioen- en Verzekeringskamer, destijds toezichthouder, indertijd geen opmerkingen gemaakt over een in die zin gewijzigd pensioenreglement, welke kwestie naar het oordeel van het hof een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad waard zou zijn geweest.
grief Vbepleit dat zij niets verschuldigd is aan [geïntimeerde] en dat het vonnis geheel vernietigd moet worden, wijst het hof Bpf Meubel erop, dat -zoals ook de kantonrechter in haar vonnis onder 5.7 heeft overwogen- Bpf Meubel niet terug is gekomen op de vrijwillige toekenning van pensioen aan [geïntimeerde] over de periode van 1 juli 1991 tot en met 30 juni 1992, zodat dit onderdeel van de vordering van [geïntimeerde] voor toewijzing gereed lag. Nu Bpf Meubel daartegen in hoger beroep niet is opgekomen, blijft dat oordeel in stand.