In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, [kind]. De moeder, die alleen het gezag over het kind heeft, had in eerste aanleg een verzoek ingediend tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, dat door de kinderrechter was afgewezen. De stichting, die als verzoekster optrad, had eerder een indicatiebesluit genomen dat op 5 maart 2014 zijn geldigheid had verloren. Het hof heeft vastgesteld dat de stichting niet kon voldoen aan de wettelijke vereisten voor een geldige uithuisplaatsing, omdat het indicatiebesluit niet geldig was. Dit leidde tot de conclusie dat het verzoek van de stichting in hoger beroep moest worden afgewezen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 25 maart 2014 zijn zowel de moeder als vertegenwoordigers van de stichting en de Raad voor de Kinderbescherming verschenen. Het hof heeft de stichting verzocht om het indicatiebesluit over te leggen, maar het overgelegde besluit voldeed niet aan de vereisten, omdat het geen geldigheidsduur vermeldde. Het hof heeft benadrukt dat een uithuisplaatsing zonder geldig indicatiebesluit in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor het gezinsleven waarborgt.
Het hof heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, maar met verbetering van gronden. Het aanvullende verzoek van de stichting om een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor een reeds verstreken termijn werd eveneens afgewezen, omdat de stichting geen rechtens relevant belang had om de rechtmatigheid van de uithuisplaatsing te laten toetsen. De beslissing van het hof benadrukt het belang van een geldig indicatiebesluit voor de uithuisplaatsing van minderjarigen en de bescherming van hun rechten.