ECLI:NL:GHARL:2014:3609

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 mei 2014
Publicatiedatum
30 april 2014
Zaaknummer
200.136.228
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vaststelling van een band tussen man en moeder en erkenning van het kind

In deze zaak verzoekt de man om vast te stellen dat er een band bestaat tussen hem en de moeder van zijn kind, die in voldoende mate met een huwelijk op één lijn valt te stellen, of dat er een nauwe persoonlijke betrekking bestaat tussen hem en het kind. De man is gehuwd met een andere vrouw en heeft een Marokkaans huwelijk met de moeder van het kind, dat is ontbonden na haar overlijden in 2009. De rechtbank Midden-Nederland heeft het verzoek van de man afgewezen, waarna hij in hoger beroep is gegaan. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 maart 2014 is de man verschenen, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk. De bijzonder curator en de Raad voor de Kinderbescherming waren ook aanwezig. Het hof overweegt dat de man onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangedragen om zijn stelling te onderbouwen dat er een band bestaat die met een huwelijk te vergelijken is. Het hof wijst erop dat de man geen DNA-onderzoek heeft laten doen om zijn verwekkerstatus te bevestigen en dat de overgelegde documenten niet voldoende zijn om zijn claims te ondersteunen. De man heeft ook geen relevante stukken overgelegd die zijn stellingen onderbouwen. Het hof concludeert dat de man niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoek om vervangende toestemming tot erkenning van het kind en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank. De beslissing is genomen door een collegiaal hof en is openbaar uitgesproken op 1 mei 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.136.228
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 335226)
beschikking van de familiekamer van 1 mei 2014
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. H.S.K. Jap-A-Joe te Utrecht.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
mr. K.G.I.M. Schröder,
kantoorhoudende te Utrecht,
verder te noemen: de bijzonder curator.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 24 juli 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 24 oktober 2013;
- het verweerschrift, ingekomen op 9 december 2013;
- een journaalbericht van mr. Jap-A-Joe van 19 maart 2014 met bijlagen, ingekomen op
20 maart 2014.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 maart 2014 plaatsgevonden. De man is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk, O. Achkif. De bijzonder curator is verschenen. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder te noemen: de raad) is J.M. Hermsen verschenen.
2.3
Artikel 1.4.4 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven luidt: “Een belanghebbende legt de stukken waarop hij zich wenst te beroepen, zo spoedig mogelijk over. Uiterlijk op de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling kunnen nog stukken worden overgelegd, mits in vijfvoud en met toezending in kopie aan iedere overige belanghebbende. Op stukken die nadien worden overgelegd en op stukken waarvan tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat zij niet door iedere overige belanghebbende zijn ontvangen en tegen overlegging waarvan bezwaar is gemaakt, wordt geen acht geslagen, tenzij het hof anders beslist. Omvangrijke stukken die zonder noodzaak op of vlak voor de tiende kalenderdag voorafgaande aan de mondelinge behandeling worden overgelegd, kunnen als in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten.”
2.4
Desgevraagd hebben de bijzonder curator en de raad ter mondelinge behandeling meegedeeld dat zij voldoende hebben kennisgenomen van het journaalbericht van mr. Jap-A-Joe van 19 maart 2014 met bijlagen, dat zij zich voldoende hebben kunnen voorbereiden op een verweer daartegen en dat zij instemmen met overlegging van die bijlagen zonder nadere maatregel van het hof. Het hof slaat daarom ook acht op die bijlagen.

3.De vaststaande feiten

3.1
De man is op[geboortedatum] 1992 in Marokko gehuwd met [A]. Dit huwelijk is nog steeds in stand. De man woont met zijn vrouw in Nederland.
3.2
De man heeft zowel de Marokkaanse als - sinds 17 september 1993 - de Nederlandse nationaliteit.
3.3
Op 17 maart 2006 is de man in Marokko ook in het huwelijk getreden met de Marokkaanse [B], verder te noemen: de moeder. Uit dit huwelijk is op [geboortedatum] 2007 in Marokko [Kind] geboren. De moeder is op 12 oktober 2009 in Marokko overleden als gevolg waarvan dat huwelijk tussen de man en de moeder is ontbonden.
3.4
Bij beschikking van 20 februari 2013 heeft de rechtbank mr. Schröder benoemd tot bijzonder curator teneinde de minderjarige [Kind] te vertegenwoordigen.
3.5
Bij de bestreden beschikking van 24 juli 2013 heeft de rechtbank het verzoek van de man om vast te stellen dat tussen hem en de moeder een band heeft bestaan die in voldoende mate met een huwelijk op één lijn valt te stellen, althans dat tussen de man en [Kind] een nauwe persoonlijke betrekking bestaat, afgewezen.
3.6
[Kind] woont sinds haar geboorte in Marokko.

4.De motivering van de beslissing

4.1
In geschil is of tussen de man en de moeder een band heeft bestaan die in voldoende mate met een huwelijk op één lijn valt te stellen, althans of tussen de man en [Kind] een nauwe persoonlijke betrekking bestaat. De man wenst [Kind] naar Nederlands recht te erkennen waarna [Kind] naar Nederland kan komen en bij het gezin van de man kan wonen. De man komt met (naar het hof begrijpt:) twee grieven op tegen de beschikking van 24 juli 2013. Hij verzoekt thans in hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen en zijn oorspronkelijk verzoek alsnog toe te wijzen, kosten rechtens. Bij journaalbericht van
19 maart 2014 heeft mr. Jap-A-Joe het verzoek van de man vermeerderd. De man verzoekt tevens, bij gebreke van toestemming van de moeder, hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van [Kind].
4.2
Ten aanzien van dit aanvullend verzoek van de man overweegt het hof als volgt. Het hof is van oordeel dat deze aanvulling van het verzoek van de man, nu deze substantieel (op een andere rechtsgrond gebaseerd) is en pas één dag voor de mondelinge behandeling is gedaan, in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Om die reden zal het hof de man niet-ontvankelijk verklaren in zijn aanvullend verzoek.
4.3
De man heeft geen grieven aangevoerd tegen de vaststelling van de rechtbank dat aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt en dat op het verzoek van de man Nederlands recht van toepassing is. Het hof gaat hier verder ook vanuit.
4.4
Op grond van het bepaalde in artikel 1:204 lid 1 aanhef en sub e van het Burgerlijk Wetboek is een erkenning nietig indien zij is gedaan door een op het tijdstip van de erkenning met een andere vrouw gehuwde man, tenzij de rechtbank heeft vastgesteld dat aannemelijk is dat tussen de man en de moeder een band bestaat of heeft bestaan die in voldoende mate met een huwelijk op één lijn valt te stellen of dat tussen de man en het kind een nauwe persoonlijke betrekking bestaat.
4.5
De man is blijkens zijn eerste grief van mening dat tussen hem en de moeder, tot haar overlijden in 2009, een band heeft bestaan die in voldoende mate met een huwelijk naar Nederlands recht op één lijn valt te stellen. Ter onderbouwing hiervan voert hij aan dat zijn Marokkaanse huwelijk met de moeder gelijk te stellen valt aan een Nederlands huwelijk. Dat naar Nederlands recht sprake is van bigamie, omdat een tweede huwelijk in strijd wordt geacht met de openbare orde, is voor vaststelling van genoemde band met de moeder niet relevant, zelfs aanmatigend, aldus de man.
4.6
Het hof volgt de man niet in zijn standpunt. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de man niet kan volstaan met de enkele verwijzing naar zijn tweede huwelijk, nu door het bigame huwelijk sprake was van een met de Nederlandse openbare orde strijdige situatie. Om te kunnen vaststellen dat tussen de man en de moeder een band heeft bestaan die in voldoende mate met een huwelijk op één lijn valt te stellen, had de man concrete feiten en omstandigheden moeten stellen waaruit zulks zou kunnen worden afgeleid en deze met verklaringen van derden, waaronder familie en vrienden, dienen te onderbouwen. De man heeft weliswaar een aanbod gedaan in zijn beroepschrift om nadere feitelijke onderbouwing te geven, maar heeft hieraan geen verder gevolg gegeven. Dat komt voor zijn rekening en risico. Nu de man zijn standpunt dat tussen hem en de moeder een nauwe band heeft bestaan onvoldoende heeft onderbouwd, faalt de eerste grief van de man.
4.7
In zijn tweede grief voert de man aan dat tussen hem en [Kind] een nauwe persoonlijke betrekking bestaat. Hij stelt in dit kader dat hij de verwekker is van [Kind]. Voorts voert hij aan dat hij sinds haar geboorte inhoud heeft gegeven aan zijn vaderschap door haar regelmatig in Marokko te bezoeken en voor haar te zorgen, onder meer door het geven van geld. Dat geld gaf hij eerst aan de moeder en na het overlijden van de moeder aan oma van moederszijde (verder te noemen: oma), bij wie [Kind] sindsdien woont. Omdat oma inmiddels op leeftijd is en ziekelijk, is het in het belang van [Kind] dat zij naar Nederland komt om deel uit te gaan maken van het gezin van de man. Uit de omstandigheid dat de man, ook al voor het overlijden van de moeder, kinderbijslag voor [Kind] ontving kan bovendien worden afgeleid dat tussen de man en haar een gezinsband bestaat.
De bijzonder curator en de raad hebben zich ter zitting bij gebreke van informatie over [Kind] onthouden van advies. De raad heeft nog aangegeven dat er geen mogelijkheden voor de raad bestaan om onderzoek te (laten) doen in Marokko naar situatie van [Kind].
4.8
Het hof constateert dat de man geen DNA-onderzoek heeft laten doen, zodat niet vast staat dat hij de verwekker van [Kind] is, zoals hij stelt. De door de man in eerste aanleg overgelegde geboorteakte en de in hoger beroep overgelegde administratieve verklaring van de prefectuur Mèknes, Marokko, van 3 maart 2014 zijn onvoldoende om vast te stellen dat hij de verwekker van [Kind] is. Daarbij merkt het hof op dat niet de originele verklaring van
3 maart 2014 door de man is overgelegd, doch enkel een vertaling van dit stuk. Voorts lijkt deze verklaring een verklaring te zijn die alleen is gebaseerd op de verklaring van de man zelf.
4.9
Zo al zou moeten worden uitgegaan van het feit dat de man de verwekker van [Kind] is, dan mag van de man worden verwacht dat hij ter onderbouwing van zijn nauwe persoonlijke betrekking met [Kind] méér feiten en omstandigheden stelt en deze met stukken aantoont. Naar het oordeel van het hof is de man daar echter niet in geslaagd. De man heeft verklaard dat het bij het aangaan van het huwelijk met de moeder de bedoeling was dat zij in Marokko zou blijven wonen. Dat gold ook voor [Kind] na haar geboorte. Uit de kopieën uit het paspoort van de man blijkt weliswaar dat hij sinds 2011 zeer regelmatig naar Marokko is gereisd, maar dat alleen maakt niet dat hij een nauwe band heeft met [Kind]. Tijdens de zitting heeft de man verklaard dat hij tijdens zijn bezoeken aan Marokko, zo’n 7 à 8 keer per jaar voor circa één tot twee weken per keer, bij familie verblijft. Zij wonen circa 60 kilometer bij [Kind] vandaan. Volgens de man ziet hij [Kind] dan om de 2 à 3 dagen en neemt hij haar in de weekenden mee. Ondersteunende verklaringen van derden ter onderbouwing van deze stellingen ontbreken echter. Wat de naam van oma is, hoe oud zij is, waar zij woont en dat zij voor [Kind] zorgt, is evenmin door de man met relevante stukken onderbouwd. Dat betekent dat het hof ook niet kan vaststellen dat de door de man overgelegde medische verklaring van dr. M. Bahssine, gevestigd te Mèknes, Marokko, van 4 december 2013 over de gezondheidstoestand van een zekere [C], oma betreft. Daarbij merkt het hof nog op dat die naam niet overeenstemt met de naam die wordt vermeld in de huwelijksakte. Hierdoor kan ook niet worden vastgesteld dat [Kind] wegens ziekte van oma niet meer bij haar zou kunnen wonen. Evenmin is gebleken wat de (leef)situatie van [Kind] in Marokko is en wat haar belangen bij het verzoek van de man zijn.
De man stelt voorts dat hij regelmatig geld aan oma overmaakt ten behoeve van [Kind], wat zou blijken uit het overgelegde bankafschrift van 31 mei 2013 en uit het overmakingsbewijs van 13 november 2013. Dat deze bedragen aan oma worden overgemaakt en voorts dat deze ten behoeve van [Kind] zijn, blijkt echter niet. Ook daarvan ontbreken nadere stukken die de stellingen van de man onderbouwen. Overigens leidt betaling van gelden zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet tot de vaststelling dat sprake is van nauwe persoonlijke betrekkingen.
Andere feiten of omstandigheden waaruit de nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en [Kind] zou blijken, zijn niet gesteld of gebleken. Het enkele feit dat de man voor [Kind] kinderbijslag ontvangt, acht het hof, evenals de rechtbank, onvoldoende om daaruit een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en [Kind] af te leiden.
4.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, in onderling verband bezien, faalt ook de tweede grief van de man. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
4.11
Ten overvloede merkt het hof op dat het vorenstaande ook zou leiden tot afwijzing van het eventuele verzoek tot het verlenen aan de man van vervangende toestemming tot erkenning van [Kind].
4.12
Nu de man in het ongelijk wordt gesteld, ziet het hof geen aanleiding om tot een door de man verzochte proceskostenveroordeling over te gaan.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek om hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van [Kind];
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
24 juli 2013;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.H. Schulten, R. Prakke-Nieuwenhuizen en
K.J. Haarhuis, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier, en is op 1 mei 2014 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.