In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om de verdeling van de nalatenschap van de vader van de appellanten en de ontkenning van het vaderschap door een van hen. De zaak is aanhangig gemaakt door twee appellanten, die in eerste aanleg gedaagden waren in conventie en eisers in reconventie. De appellanten zijn vertegenwoordigd door advocaat mr. G.A. Pots, terwijl de geïntimeerde, de ontvanger van de Belastingdienst Noord, wordt bijgestaan door mr. S.C. Zum Vörde Sive Vörding.
Het hof heeft op 6 mei 2014 een tussenarrest gewezen, waarin het de inhoud van een eerder tussenarrest van 17 december 2013 overneemt. De appellanten hebben op 14 januari 2014 een akte uitlating genomen, waarna de ontvanger op 11 februari 2014 een antwoordakte heeft ingediend. Het hof heeft de stukken opnieuw overgelegd voor het wijzen van arrest.
De appellanten hebben een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 25 juni 2013 in het geding gebracht, waarin zij niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun verzoek tot ontkenning van het vaderschap van een derde. De ontvanger heeft betoogd dat een nadere aanhouding van de procedure niet gerechtvaardigd is. Het hof heeft besloten om de appellanten in de gelegenheid te stellen de beschikking van 3 april 2014, die relevant is voor de erfgenaamschap van appellant 1, in het geding te brengen. Het hof houdt verdere beslissingen aan in afwachting van de akte van de appellanten en de antwoordakte van de ontvanger.
De beslissing van het hof op 3 juni 2014 houdt in dat de zaak naar de rol wordt verwezen, zodat de appellanten zich kunnen uitlaten over de gevolgen van de beschikking van 3 april 2014 voor de hoger beroepsprocedure. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan totdat deze akten zijn ingediend.