ECLI:NL:GHARL:2014:3932

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 mei 2014
Publicatiedatum
14 mei 2014
Zaaknummer
200.134.172
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voogdij over kind van wegens geestelijke stoornis onder curatele gestelde moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de voogdij van een kind wiens moeder onder curatele is gesteld wegens een geestelijke stoornis. De moeder, vertegenwoordigd door haar curator M. Breedveld, verzocht om haar stiefzuster als voogd aan te wijzen in plaats van de Stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland, die door de rechtbank was benoemd. De Raad voor de Kinderbescherming, vertegenwoordigd door E.C.M. van der Veldt, en de pleegouders waren ook betrokken bij de procedure. Het hof verwees naar de eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland van 3 juni 2013, waarin de voogdij aan de stichting was opgedragen. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 april 2014 werd duidelijk dat de moeder haar verzoek om haar zwager als voogd te benoemen had ingetrokken. Het hof oordeelde dat de stiefzuster niet in staat was om de benodigde zorg en aandacht voor het kind te bieden, gezien de complexe problematiek van de moeder. Het hof nam de adviezen van de Raad over en concludeerde dat de voogdij het beste kon worden uitgevoerd door een professionele instelling. Het verzoek van de moeder werd afgewezen en de beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd. Het hof benadrukte het belang van goed contact tussen alle betrokkenen en de noodzaak voor de moeder om de situatie te accepteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.134.172
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, 243036)
beschikking van de familiekamer van 15 mei 2014
inzake
M. Breedveld, handelend als curator van,
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de curator respectievelijk de moeder,
advocaat: mr. M.B. Beerentsen te Zwolle,
en
Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Zwolle,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering
namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de stichting,
en
[A]en
[B],
beiden wonende op een bij de stichting bekend adres,
tezamen verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 3 juni 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 2 september 2013;
- het verweerschrift, ingekomen op 6 november 2013.
2.2
Nadat de behandeling van de onderhavige zaak ter mondelinge behandeling van 6 februari 2014 is aangehouden, is de mondelinge behandeling op 8 april 2014 voortgezet. De curator is in persoon verschenen. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is E.C.M. van der Veldt verschenen. Namens de stichting is W. Markhorst, voogd, verschenen. Voorts zijn de pleegouders verschenen.
2.3
Na afloop van de mondelinge behandeling is op 8 april 2014 ingekomen een e-mail van na te noemen [C], waarin zij bericht niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn.

3.De vaststaande feiten

3.1
Bij beschikking van 19 januari 2010 heeft de kantonrechter in de rechtbank Zwolle de moeder wegens een geestelijke stoornis onder curatele gesteld.
3.2
Uit de moeder is op [geboortedatum] 2013 [kind] geboren.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil wie met de voogdij over [kind] moet worden belast.
4.2
De rechtbank heeft in de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking de voogdij over de dan nog ongeboren [kind] opgedragen aan Stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland en de uitvoering daarvan overgedragen aan de stichting.
4.3
De moeder is in hoger beroep gekomen tegen de bestreden beschikking. Zij verzoekt in plaats van de stichting haar oudere stiefzuster, [C] (verder te noemen: de stiefzuster), dan wel haar zwager, [D], tot voogd te benoemen.
4.4
Ter mondelinge behandeling van 6 februari 2014 heeft de moeder haar verzoek om [D] tot voogd te benoemen ingetrokken, zodat dit verzoek geen bespreking meer behoeft.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:246 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) zijn onder meer onbevoegd tot het gezag zij die onder curatele zijn gesteld en zij wier geestvermogens zodanig zijn gestoord, dat zij in de onmogelijkheid verkeren het gezag uit te oefenen, tenzij deze stoornis van tijdelijke aard is.
5.2
Ingevolge artikel 1:295 BW benoemt de rechtbank een voogd over alle minderjarigen, die niet onder ouderlijk gezag staan en in wier voogdij niet op wettige wijze is voorzien.
5.3
Ingevolge artikel 1:302 lid 1 BW kan de rechter de voogdij opdragen aan een stichting als bedoeld in artikel 1 onder f van de Wet op de jeugdzorg.
5.4
De moeder verzoekt haar stiefzuster te benoemen als voogd over [kind]. Ter onderbouwing van dit verzoek stelt de moeder dat de stiefzuster in staat en bereid is moeilijke beslissingen over [kind] te nemen. De moeder zal deze beslissingen accepteren, temeer nu het gaat om Antilliaanse mensen waarbij het ontzag en respect voor de ‘oudere moeder’ erg groot is. Bovendien komt het wel vaker voor dat een voogd binnen de familie- of vriendenkring wordt benoemd.
5.5
In het rapport van de raad van 12 maart 2013 is op pagina 10 het volgende te lezen:

De Raad is van mening dat, gelet op de complexe problematiek (persoonlijke factoren moeder, opvoedingsomgeving en wijze van omgaan met hulpverlening) en het feit de dat het voogdij betreft van een pasgeboren baby, de voogdij opgedragen moet worden aan iemand die in staat is om professioneel en in het belang van het kind te handelen. Er is gesproken met de beide personen die door de moeder als mogelijk voogden zijn voorgesteld. Eén van hen heeft zich teruggetrokken op basis van de taken van de voogd en haar eigen toekomstplannen. De andere persoon zou graag in aanmerking komen voor de voogdijtaak. De Raad is echter van mening dat zij (hof: de stiefzuster)
en haar gezin te zwaar belast zijn met hun eigen gezinsproblematiek om de taak van voogd goed uit te kunnen oefenen. Deze taak zou ten koste kunnen gaan van de zorg die zij, samen met haar man, heeft voor haar vier eigen kinderen. Bovendien is de kans groot dat de voogd in de toekomst maatregelen moet nemen waartegen de moeder zich heftig zal verzetten. De Raad is van mening dat een dergelijke verantwoordelijkheid de band tussen de zussen teveel onder druk zal zetten gelet op de complexe problematiek van de moeder.
De Raad is derhalve van mening dat een professionele voogdij-instelling, namelijk de William Schrikker Groep, gevraagd moet worden om de voogdij op zich te willen nemen.”
5.6
Ter mondelinge behandeling heeft de raad zijn standpunt, zoals verwoord in het raadsrapport en verweerschrift gehandhaafd.
5.7
Het hof neemt de in het raadsrapport neergelegde adviezen over de voogdij over en maakt deze tot de zijne. Niet is gebleken dat de stiefzuster in staat is voor [kind] - die gelet op haar situatie extra zorg en aandacht nodig heeft - de beslissingen te nemen en de hulpverlening op te starten die het meest in het belang van [kind] zijn. De stiefzuster is voor de mondelinge behandeling uitgenodigd, teneinde haar in de gelegenheid te stellen haar visie naar voren te brengen. De moeder en haar advocaat hebben bij aanvang van de mondelinge behandeling verklaard dat de stiefzuster onderweg was. Na de mondelinge behandeling heeft het hof een e-mailbericht ontvangen van de stiefzuster waaruit volgt dat de stiefzuster reeds de avond voorafgaand aan de mondelinge behandeling zich heeft afgemeld. Een en ander roept vragen op bij het hof over de daadwerkelijke bereidheid van de stiefzuster en communicatie tussen de betrokkenen. Wat hier verder ook van zij, het hof is met de rechtbank van oordeel dat het in het belang van [kind] noodzakelijk is dat de voogdij wordt uitgevoerd door een onafhankelijke en professionele instelling. Onder deze omstandigheden zal het hof het verzoek in hoger beroep van de moeder afwijzen.
5.8
Het hof merkt ten overvloede nog het volgende op. Het is van groot belang voor [kind] dat alle betrokkenen zich blijven inzetten voor een goed contact met elkaar. Indien en zodra uitbreiding van het contact tussen de moeder en [kind] mogelijk is gaat het hof er van uit dat dit gerealiseerd wordt. Ook de acceptatie en verwerking door de moeder van het feit dat [kind] niet bij haar zal opgroeien en dat zij een moeder op afstand zal zijn dient de benodigde aandacht te krijgen van de professioneel betrokkenen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 3 juni 2013.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.H. Schulten, R. Krijger en A. Roelvink-Verhoeff, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 15 mei 2014 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.