ECLI:NL:GHARL:2014:415

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 januari 2014
Publicatiedatum
23 januari 2014
Zaaknummer
13/00491, 13/00492 en 13/00493
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belastingaanslagen en heffingsrente voor schapenhouderij met jarenlang verlies

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [X] tegen de uitspraken van de rechtbank Oost-Nederland met betrekking tot belastingaanslagen en heffingsrente voor de jaren 2007 tot en met 2009. De belanghebbende, directeur-grootaandeelhouder van een handelsonderneming in zacht fruit, had voor deze jaren aanzienlijke verliezen geleden met zijn schapenhouderij. De inspecteur van de Belastingdienst had de aanslagen opgelegd op basis van de veronderstelling dat de schapenhouderij geen bron van inkomen vormde, gezien de langdurige verliezen. De rechtbank had de beroepen van de belanghebbende gegrond verklaard en de aanslagen verminderd, maar de inspecteur ging in hoger beroep.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat de schapenhouderij wel degelijk als een bron van inkomen kan worden beschouwd, omdat er een redelijke verwachting is dat de activiteiten winstgevend zullen worden. Het Hof wees op de geleidelijke opbouw van de veestapel en de investeringen die de belanghebbende en zijn echtgenote hadden gedaan. Het Hof concludeerde dat de inspecteur het in rechte te honoreren vertrouwen had gewekt dat de schapenhouderij als bron van inkomen zou worden aangemerkt, ondanks de geleden verliezen.

De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de aanslagen voor de jaren 2007, 2008 en 2009 werden verminderd. Tevens werd de heffingsrente dienovereenkomstig aangepast. De inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die op € 2.921 werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 januari 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 13/00491, 13/00492 en 13/00493
uitspraakdatum:
21 januari 2014
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
en het incidentele hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost/kantoor Doetinchem(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 5 maart 2013, nummers AWB 12/3265, 12/3267 en 12/3268 in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 276.369 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 154.820. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 8.689.
1.2
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 197.759. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 7.516.
1.3
Aan belanghebbende is voorts voor het jaar 2009 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 240.016. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 5.802.
1.4
Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar genoemde aanslagen en de daarbij genomen heffingsrentebeschikkingen gehandhaafd.
1.5
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Oost-Nederland (thans de rechtbank Gelderland, hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 5 maart 2013 gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de aanslagen alsmede de daarbij genomen heffingsrentebeschikkingen verminderd overeenkomstig hetgeen de Rechtbank heeft geoordeeld in onderdeel 4.19 van haar uitspraak. Voorts heeft de Rechtbank de Inspecteur veroordeeld in de vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1.414 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 vergoedt.
1.6
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. De Inspecteur heeft in zijn verweerschrift incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep van de Inspecteur beantwoord.
1.7
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.8
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, en mr. [A], als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr. [B] namens de Inspecteur, bijgestaan door [C], [D] en [E].
1.9
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is directeur-grootaandeelhouder van een handelsonderneming in zacht fruit.
2.2
Aan de echtgenote van belanghebbende is bij notariële akte van 26 april 2005 een woonboerderij geleverd. De koopsom bedroeg € 537.500. Belanghebbende en zijn echtgenote zijn per 26 april 2005 een maatschap aangegaan met als doel het gezamenlijk voor gemeenschappelijke rekening en risico exploiteren van een agrarisch bedrijf (biologische veehouderij) in de ruimste zin des woords. In de maatschapsakte is onder andere opgenomen dat belanghebbende en zijn echtgenote beiden arbeid, kennis, vlijt en relaties inbrengen in de maatschap. De echtgenote brengt daarnaast ook haar woonboerderij in. Met betrekking tot de winstverdeling is het volgende opgenomen (waarin met “maat sub 1” belanghebbende wordt bedoeld en met “maat sub 2” zijn echtgenote):

Artikel 9 Winstverdeling
9.1
De in enig boekjaar door de maatschap (=als geheel) gemaakte winst of het hierin geleden verlies (…) wordt door alle maten genoten, onderscheidenlijk gedragen op basis van het hierna bepaalde.
Van de (…) vastgestelde winst wordt in eerste instantie aan alle maten de vergoeding over ieders geïnvesteerde kapitaal, (…) uitgekeerd, dan wel door hen voldaan.
Vervolgens kan in onderling overleg aan één of meerdere maten een arbeidsvergoeding worden toegekend die afhankelijk is dan de geleverde arbeidsprestatie.
De resterende winst c.q. het verlies wordt verdeeld op basis van:
- maat sub 1: 50%;
- maat sub 2: 50%,
-
- met dien verstande dat de eventuele verliezen gedurende de opstartperiode, welke duurt tot en met 31 december 2009, voor 100% ten laste van maat sub 1 komen. (…)”
2.3
[E] (hierna: de controlerend ambtenaar) heeft namens de Inspecteur op 7 augustus 2008 een boekenonderzoek bij de maatschap ingesteld. Daarbij is onder andere de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2005 en 2006 onderzocht. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het op 26 september 2008 opgemaakte rapport boekenonderzoek. Daarin is onder andere het volgende opgenomen:

Bedrijfsactiviteiten
De ondernemingsactiviteit bestaat uit de exploitatie van een schapenfokkerij.
(…)
Winstberekening
In 2005 is de familie [X] verhuisd (…). De rekening van de verhuizing is geboekt als
zakelijke kosten in de maatschap. De verhuizing betreft echter een privé aangelegenheid. Er
dient een bedrag van € 2.018 gecorrigeerd te worden. Gezien de verliezen kan deze correctie
meegenomen worden in de nog in te dienen aangiften inkomstenbelasting over het jaar
2007.”
2.4
Op de verhuiskosten na, heeft de Inspecteur de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2005 en 2006 opgelegd overeenkomstig de ingediende aangiften van belanghebbende, waarin 100% van de verliezen uit de schapen- en paardenhouderij zijn aangegeven.
2.5
Belanghebbende heeft in de jaren 2007 tot en met 2009 inkomsten uit dienstbetrekking genoten van respectievelijk € 299.006, € 214.988 en € 263.707. Zijn echtgenote heeft in die jaren geen inkomsten uit tegenwoordige arbeid genoten. Blijkens de jaarrekeningen over de jaren 2006 tot en met 2009 heeft de maatschap verliezen geleden van onderscheidenlijk € 67.749 (2006), € 68.328 (2007), € 97.726 (2008) en € 135.322 (2009) en hebben de maten in de jaren 2007 tot en met 2009 in totaal voor € 626.778 aan kapitaalstortingen gedaan. De omzet met betrekking tot de schapen bedroeg respectievelijk € 3.292 (2007), € 4.984 (2008) en € 9.744 (2009). In het kader van de winstverdeling van de maatschap is aan de echtgenote ieder jaar een arbeidsbeloning van € 30.000 toegekend.
2.6
Belanghebbende heeft voor de jaren 2007 tot en met 2009 de volgende aangiften IB/PVV ingediend:
 voor het jaar 2007 een aangifte IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 179.283;
 voor het jaar 2008 een aangifte IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 67.245;
 voor het jaar 2009 een aangifte IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 72.017.
Daarbij heeft hij de verliezen van de maatschap volledig als (negatieve) winst uit onderneming in aanmerking genomen.
2.7
Op 23 maart 2011 heeft [C] namens de Inspecteur een boekenonderzoek ingesteld bij de maatschap. Daarbij is onder andere de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2007 tot en met 2009 onderzocht. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport boekenonderzoek, gedateerd 17 oktober 2011. In dit rapport is onder andere het volgende opgenomen:
“De resultaten volgens de jaarrekening bedragen:
2006 € -/- 67.749
2007 € -/- 68.328
2008 € -/- 97.726
2009 € -/- 135.322
In verband met de financieringsbehoefte is door/namens de heer en mevrouw [X] een
financiële prognose gemaakt.
In deze prognose is geen rekening gehouden met de financieringskosten. Deze behoren
natuurlijk wel deel uit te maken van de resultaatopstelling. Op de balans per 31-12-2009 staat
een schuld vermeld van € 1.265.639. Uitgaande van een rente van 4%, bedraagt de
verschuldigde rente minimaal € 50.000.
Het resultaat volgens Financieringskosten, Resultaatprognose
de prognose bedraagt: minimaal: moet zijn:
2010 € -/- 69.848 € -/- 50.000 € -/- 119.848
2011 € -/- 49.311 € -/- 50.000 € -/- 99.311
2012 € -/- 32.773 € -/- 50.000 € -/- 82.773
2013 € -/- 16.236 € -/- 50.000 € -/- 66.236
2014 € -/- 10.507 € -/- 50.000 € -/- 60.507
2015 € 3.089 € -/- 50.000 € -/- 46.911
Opgeteld geeft dat over de jaren 2006 tot en met 2015 in totaal een verlies van € -/- 844.711. Geen enkel jaar geeft een positief resultaat te zien.
Conclusie
Mijn conclusie is dat er geen duurzame winstverwachting is.
De activiteiten van de maatschap vormen geen bron van inkomen.
Dit houdt in dat de bedragen welke in de gecontroleerde jaren als winst uit onderneming in de aangiften zijn verwerkt zullen moeten komen te vervallen.
Met ingang van 1-1-2007 is er fiscaal geen sprake meer van een onderneming.
Met de resultaten zal bij de vaststelling van het inkomen over de gecontroleerde jaren geen rekening worden gehouden.”
(…)
Winst
Als gevolg van het gestelde in hoofdstuk 3 van dit rapport komt de belastbare winst te
vervallen.
(…)
Doordat per 1-1-2007 fiscaal geen sprake meer is van een onderneming, is een
desinvesteringsbijtelling verschuldigd over de vervreemdingsprijs van de goederen waarover
eerder (in 2005 en 2006) investeringsaftrek is genoten.
(…)
Eigen woning
Eén van de gevolgen van het niet als bron accepteren van de activiteiten is dat er geen sprake
is van ondernemingsvermogen. (…) Daardoor valt de woning (…) onder de
eigenwoning-regeling.
(…)
Vast te stellen box 1 inkomen
2007 2008 2009
Box 1 inkomen volgens aangifte € 179.283 € 67.245 € 72.017
Winstcorrectie € 112.480 € 147.743 € 191.690
Desinvesteringsbijtelling € 1.962
Correctie inkomsten uit eigen woning
€ -/- 17.356 € -/- 17.229 € -/- 23.691
Gecorrigeerd box 1 inkomen
€ 276.369 € 197.759 € 240.016”
2.8
De activiteiten met betrekking tot de paardenhouderij, zijn met ingang van 2011 gestaakt.
2.9
Het (verwachte) aantal schapen in belanghebbendes schapenhouderij bedraagt:
In het jaar 2005: 12 stuks,
In het jaar 2007: 80 stuks,
In het jaar 2008: 120 stuks,
In het jaar 2009: 197 stuks,
In het jaar 2010: 335 stuks,
In het jaar 2011: 490 stuks,
In het jaar 2012: 522 stuks,
In het jaar 2014: 650 stuks en
In het jaar 2015: meer dan 1.000 stuks.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is het antwoord op de vraag of de exploitatie van de schapen- en paardenhouderij in de onderhavige jaren een bron van inkomen vormt. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord is in geschil of de op basis van de maatschapsakte gemaakte winstverdeling, waarbij belanghebbende in de periode 2005 tot en met 2009 100% van de gemaakte verliezen krijgt toebedeeld, onzakelijk is. Voorts is in geschil of de Inspecteur bij belanghebbende het in rechte te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat de schapen- en paardenhouderij als een bron van inkomen aangemerkt dient te worden en dat de overeengekomen winstverdeling als zakelijk kan worden bestempeld.
3.2
De Inspecteur is van mening dat, gelet op de geleden verliezen, de schapen- en paardenhouderij voor belanghebbende geen bron van inkomen vormt. Ook is hij van mening dat er geen vertrouwen is gewekt dat deze activiteiten als een bron van inkomen zouden worden aangemerkt, danwel dat de gekozen winstverdeling zakelijk is.
3.3
Belanghebbende is de tegenovergestelde mening toegedaan.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.5
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en die van de Inspecteur voor zover deze betrekking hebben op de vermindering van de aanslagen en de heffingsrentebeschikkingen en tot vermindering van de aanslagen en de heffingsrentebeschikkingen conform de door belanghebbende ingediende aangiften. Voorts verzoekt belanghebbende om de Inspecteur te veroordelen in de door hem gemaakte proceskosten.
3.6
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van de tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroepen.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
De verliezen met betrekking tot de exploitatie van de schapen- en paardenhouderij kunnen fiscaal eerst bij belanghebbende in aanmerking worden genomen wanneer deze exploitatie in de onderhavige jaren als een bron van inkomen kan worden beschouwd. Daartoe dient aan een drietal voorwaarden te worden voldaan, te weten: dat aan het economische verkeer wordt deelgenomen, dat het behalen van geldelijk voordeel wordt beoogd en dat redelijkerwijs te verwachten is dat de bron – al dan niet in de toekomst – een positief resultaat geeft. Met partijen neemt het Hof aan dat aan de eerste twee voorwaarden is voldaan. Wat de derde voorwaarde betreft, betoogt belanghebbende dat winsten met de schapenhouderij – daarover gaat het debat tussen partijen – vanaf 2015 redelijkerwijs zijn te verwachten. De Inspecteur heeft gesteld dat, gelet op de gerealiseerde resultaten tot dusverre, de schapenhouderij niet als een bron van inkomen kan worden aangemerkt. Van een redelijk vooruitzicht op een voordeel is zijns inziens geen sprake nu belanghebbende, anders dan zijn mede-schapenhouders, geen recht heeft op (Europese) subsidie in de vorm van de voormalige ooipremies.
4.2
Anders dan de Inspecteur en de Rechtbank, is het Hof van oordeel dat de schapenhouderij wel als een bron van inkomen kan worden beschouwd omdat aannemelijk is dat redelijkerwijs is te verwachten dat deze activiteiten winstgevend zullen gaan worden. Het Hof acht daarbij van belang dat de veestapel vanaf de start van de activiteiten – door eigen fok – geleidelijk is opgebouwd. In het jaar 2005 zijn de firmanten gestart met een klein aantal schapen, 12 stuks. Eind 2007 is de veestapel uitgebreid naar 80 schapen, in 2008 waren het 120 schapen, in 2009 197 schapen, in 2010 was reeds sprake van 335 schapen, in 2011 490 schapen en eind 2012 bestond de veestapel uit 522 schapen. De verwachtingen zijn – naar belanghebbende onweersproken heeft gesteld – 650 stuks voor het jaar 2014 en meer dan 1.000 voor het jaar 2015. Voorts is van belang dat belanghebbende ter zitting geloofwaardig heeft verklaard dat vanaf 2014/2015 positieve resultaten zijn te verwachten. Hij heeft er in dat verband op gewezen dat de omvang van de veestapel van rond de 1.000 schapen aanzienlijke schaalvoordelen oplevert. Ook heeft hij gesteld dat de financieringslasten zullen worden teruggedrongen door nu reeds geplande kapitaalstortingen. Omdat belanghebbende en zijn echtgenote ook reeds in de jaren 2007, 2008 en 2009 forse kapitaalstortingen hebben gedaan, acht het Hof deze stelling geloofwaardig. Daarnaast heeft hij onweersproken gesteld dat hij hogere opbrengsten per schaap realiseert dan waarmee is rekening gehouden in de door de Inspecteur gehanteerde KWIN-normen. Het Hof is er derhalve van overtuigd geraakt dat belanghebbende met de door hem gekozen bedrijfsvoering een lange aanloopperiode nodig heeft alvorens het “break even-punt” zal worden bereikt in 2014/2015. Anders dan de Rechtbank – die heeft geoordeeld dat binnen afzienbare tijd een positief resultaat dient te worden behaald – acht het Hof onder de gegeven omstandigheden een beperkte beoordelingsperiode van de bronvraag niet juist. De gerealiseerde verliezen in de jaren 2005 tot en met 2013, alsmede het gemis aan ooipremies – vanwege hun geringe omvang –, doen er derhalve niet aan af dat er desondanks sprake is van een objectieve winstverwachting.
4.3
Ten overvloede zij nog opgemerkt dat de Rechtbank naar het oordeel van het Hof terecht heeft geoordeeld dat de controlerend ambtenaar, en daarmee de Inspecteur, ten tijde van de controle in het jaar 2008 het in rechte te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat belanghebbende met zijn schapen- en paardenhouderij een bron van inkomen heeft gerealiseerd. Zoals de controlerend ambtenaar ter zitting van het Hof heeft verklaard, heeft hij ten tijde van het boekenonderzoek de jaarstukken met betrekking tot de jaren 2005 en 2006 ingezien, heeft hij de maatschapsakte beoordeeld en is een en ander besproken met de accountant van belanghebbende. Het Hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden belanghebbende er redelijkerwijs van mocht uitgaan dat zijn paarden- en schapenhouderij door de Inspecteur als een bron van inkomen aangemerkt zouden worden. Dat de controlerend ambtenaar heeft voorgesteld om een op het jaar 2005 betrekking hebbende correctie, gezien de verliezen, te verwerken in de aangifte IB/PVV voor het jaar 2007 maakt dat belanghebbende er redelijkerwijs van mocht uitgaan dat, ondanks de gerealiseerde verliezen, hij ook voor de jaren na 2006 een bron van inkomen behield.
4.4
Uit het vorenoverwogene volgt dat belanghebbende gerechtigd is verliezen uit de schapenhouderij in de onderhavige jaren fiscaal in aanmerking te nemen. Ten aanzien van de hoogte van die verliezen is in geschil of de onderwerpelijke winstverdeling, waarbij belanghebbende 100% van het maatschapsverlies krijgt toebedeeld, zakelijk is en, zo neen, of de Inspecteur het in rechte te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat zulks niet op bezwaren stuitte.
4.5
Vaststaat dat de controlerend ambtenaar de maatschapsakte heeft beoordeeld. Hierin is bepaald dat belanghebbende eventuele verliezen in de startperiode (tot en met 31 december 2009) voor 100% krijgt toebedeeld. De bevindingen van het boekenonderzoek alsmede de toekomstplannen zijn met de accountant van belanghebbende besproken terwijl de controlerend ambtenaar geen consequenties heeft verbonden aan de hiervoor vermelde winstverdeling van het maatschapsresultaat. Anders dan de Rechtbank is het Hof van oordeel dat gelet op deze omstandigheden de controlerend ambtenaar ook ten aanzien van de winstverdeling het in rechte te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat belanghebbende het totale verlies van de maatschap ten laste van zijn belastbaar inkomen uit werk en woning mocht brengen. Aan beantwoording van de vraag of de in de maatschapsakte overeengekomen winstverdeling zakelijk was of niet komt het Hof derhalve niet meer toe.
4.6
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Nu de aanslagen moeten worden verminderd, dient de heffingsrente dienovereenkomstig te worden verminderd. Belanghebbende heeft voor het overige geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Het is het Hof niet gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond en het incidentele hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Nu het hoger beroep van belanghebbende gegrond wordt verklaard, ziet het Hof aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken. De proceskosten van belanghebbende zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) te berekenen op 3 punten  wegingsfactor 1  € 487 = € 1.461 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
In verband met de toepassing van het tarief bedoeld in artikel 2, lid 1, onderdeel a van het Besluit is de waarde per punt, vermeld in onderdeel B1 van de bijlage bij voornoemd Besluit, verhoogd bij besluit van 13 december 2013, (Stcrt. 2013, 35871). Deze wijziging is ook van toepassing als de bestuursrechter na 31 december 2013 een uitspraak van een bestuursrechter vernietigt en een kostenvergoeding vast stelt die betrekking heeft op een eerdere fase van de procedure.
Het vorenoverwogene brengt mee dat in het onderhavige geval de hoogte van de door de Rechtbank vastgestelde te vergoeden proceskosten moet worden berekend aan de hand van het met ingang van 1 januari 2014 verhoogde tarief. Dit heeft tot gevolg dat de proceskostenveroordeling door de Rechtbank van € 1.414 dient te worden gewijzigd in € 1.460 (bezwaarfase: 2 punten x wegingsfactor 1 x € 243 = € 486 en beroepsfase: 2 punten x wegingsfactor 1 x € 487 = € 974).
In totaal zijn de te vergoeden proceskosten derhalve te berekenen op € 1.460 + € 1.461 = € 2.921.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht,
– verklaart de tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroepen gegrond,
– vernietigt de uitspraken van de Inspecteur,
– vermindert de aanslag IB/PVV voor het jaar 2007 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 179.283,
– vermindert de aanslag IB/PVV voor het jaar 2008 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 67.245,
– vermindert de aanslag IB/PVV voor het jaar 2009 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 72.017,
– vermindert de beschikkingen heffingsrente dienovereenkomstig,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.921, en
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het in verband met het hoger beroep betaalde griffierecht van € 118 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. P.L.M. van Gorkom, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is op
21 januari 2014in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(C.E. te Brake)
(A.J. Kromhout)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 22 januari 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.