Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
De tussen partijen vaststaande feiten
grief IIin principaal appel wordt opgekomen tegen het oordeel in deze rechtsoverweging dat de inhoud van dit e-mailbericht geen overwegend privékarakter heeft maar de kenmerken heeft van het op een relatiebeding en relatiebehoud gericht zakelijk contact.
Grief IIIin principaal appel is gekeerd tegen het oordeel van de kantonrechter onder 2.4.3 van dit vonnis, inhoudend dat zij de lezing van het relatiebeding van [appellant] dat pas van een overtreding van dit beding sprake kan zijn als sprake is van concurrerende activiteiten of onrechtmatig handelen niet juist acht en tegen haar oordeel dat het uitspannen ook zonder contractueel verbod niet is toegestaan. Met
grief IVin principaal appel wordt bezwaar gemaakt tegen de overweging onder 2.4.4 van dit vonnis, inhoudend dat waar op overtreding van de desbetreffende clausule een forse boete is gesteld het wellicht aangewezen is om onduidelijkheden in de tekst voor risico te laten van degene die de clausule heeft opgesteld. De strekking van deze grief is, naar het hof begrijpt, in de eerste plaats dat de kantonrechter zich ten onrechte weifelend heeft opgesteld. In de tweede plaats heeft deze grief tot strekking dat pas gedurende de periode van één jaar na afloop van de arbeidsovereenkomst sprake kan zijn van overtreding van het relatiebeding (zie nrs 26 en 27 van de memorie van grieven).
Grief Vin principaal appel is gericht tegen de overweging onder rechtsoverweging 2.4 van het eindvonnis, inhoudend dat de kantonrechter met [geïntimeerde] aanneemt blijkens het via LinkedIn verzonden bericht, waarin vermeld stond: “[appellant] has sent you a message” dat ervan moet worden uitgegaan dat er niet alleen sprake is van het plaatsen van een bericht op de site van LinkedIn maar tevens van het verzenden ervan aan relaties van [geïntimeerde] door [appellant]. Met
grief VIin principaal appel wordt opgekomen tegen het oordeel van de kantonrechter onder 2.5 van het eindvonnis dat sprake is van meerdere schendingen van het relatiebeding, zodat per overtreding een boete is verbeurd en dat het verzenden van één bericht naar meerdere geadresseerden evenzovele overtredingen oplevert.
Grief VIIis gericht tegen het oordeel in het eindvonnis onder rechtsoverweging 2.7 dat het beroep van [appellant] op matiging van de boete als onvoldoende onderbouwd moet worden verworpen.
grief IIin incidenteel appel wordt bezwaar gemaakt tegen de (motivering van) overweging onder 2.5 van voormeld vonnis van 24 april 2013 dat [bedrijf Y] geen relatie van [geïntimeerde] is in de zin van voormeld relatiebeding.
Grief IIIin incidenteel appel is gekeerd tegen de (motivering van de) afwijzing van de gevorderde buitengerechtelijke kosten en de vordering onder III in conventie onder 2.8 van het eindvonnis. Met
grief IVin incidenteel appel wordt opgekomen tegen overweging 2.9 van het eindvonnis, terwijl met
grief Vin incidenteel appel bezwaar wordt gemaakt tegen de eerste alinea van rechtsoverweging 2.14 van het eindvonnis.
Grief VIin incidenteel appel is gericht tegen de compensatie van de proceskosten (in conventie en in reconventie) onder 2.15 van het eindvonnis, terwijl met
grief VIIin incidenteel appel bezwaar wordt gemaakt tegen de dicta (in conventie en in reconventie) van het eindvonnis.
na het beëindigen van de arbeidsovereenkomst. Artikel 17 maakt een duidelijk onderscheid tussen de situatie vóór en na de arbeidsovereenkomst (vgl. de regeling voor de potentiële cliënten). De bepaling verbiedt het benaderen van (potentiële) relaties na het beëindigen van de arbeidsovereenkomst. Dat ligt, gelet op het karakter van het beding, ook wel voor de hand, omdat een verbod relaties te benaderen de werknemer zou belemmeren in zijn functie-uitoefening. Gelet op de tussen partijen vaststaande feiten betreft dit derhalve de periode tussen 1 juni 2011 en 1 juni 2012. Het desbetreffende LinkedIn bericht (zoals hiervoor onder 3.9 vermeld) is op 26 mei 2011 geplaatst en aldus niet tijdens de referentieperiode, zodat daardoor hoe dan ook op basis van voormeld relatiebeding geen boete is verbeurd. De vordering van [geïntimeerde] is beperkt tot betaling van de volgens [geïntimeerde] verbeurde boetes, buitengerechtelijke kosten, een verbod tot - kort gezegd - vanwege deze gestelde overtreding van het relatiebeding het benaderen van relaties van [geïntimeerde] en de proceskosten. Voor onrechtmatig handelen jegens [geïntimeerde] als gevolg van plaatsing van voormeld LinkedIn bericht heeft [geïntimeerde] onvoldoende gesteld, zodat het hof daaraan voorbijgaat. Daarnaast brengt de inhoud van voormeld LinkedIn bericht naar het oordeel van het hof niet zonder meer mee dat [appellant] daarmee in strijd heeft gehandeld met het relatiebeding. In zoverre slagen de grieven I tot en met VI in principaal appel, terwijl grief VII geen behandeling behoeft. Dit betekent dat het vonnis, voor zover (oorspronkelijk) in conventie gewezen, zal worden vernietigd. Opnieuw recht doende zal de vordering van [geïntimeerde] onder I en III worden afgewezen, reden waarom ook de vordering onder II, de gevorderde buitengerechtelijke kosten, niet voor toewijzing in aanmerking komt. Daarmee is grief III in incidenteel appel ongegrond.
voor zover oorspronkelijk in conventie gewezen, door de voormalige rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen, respectievelijk de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Groningen
n incidenteel appel
voor zover oorspronkelijk in reconventie gewezen, door de voormalige rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen, respectievelijk de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Groningen;