ECLI:NL:GHARL:2014:4700

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juni 2014
Publicatiedatum
11 juni 2014
Zaaknummer
13/00662
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2009

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2009 werd vastgesteld door de Inspecteur. De Inspecteur had de aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.647, maar na bezwaar werd dit bedrag verlaagd naar € 14.369. Belanghebbende was het niet eens met deze vaststelling en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting werd duidelijk dat belanghebbende in 2009 niet voldeed aan het urencriterium, wat betekent dat hij geen recht had op de zelfstandigenaftrek en andere fiscale voordelen. Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de door belanghebbende geclaimde huisvestingskosten niet aftrekbaar waren, omdat de werkruimte niet als zelfstandig gedeelte van de woning kon worden aangemerkt. Ook de door belanghebbende opgevoerde kosten voor representatie en lunches werden door het Hof niet als aftrekbaar erkend, omdat hij onvoldoende bewijs had geleverd dat deze kosten zakelijk waren. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, maar heeft wel een aantal kosten van een advocaat als zakelijk erkend. Uiteindelijk heeft het Hof de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.288 en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 13/00662
uitspraakdatum: 11 juni 2014
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 juni 2013, nummer AWB LEE 12/1528, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/kantoor Groningen(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 7 december 2011 voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.647. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 182.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur het bezwaar gegrond verklaard en het belastbare inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 14.369. De heffingsrente is verminderd tot € 177.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 18 juni 2013 ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding afgewezen.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft, gelijktijdig met het onderzoek ter zitting in de zaak van belanghebbende, geregistreerd onder nummer 13/00661, plaatsgevonden op 11 maart 2014 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en [A] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [B].
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is geboren op 26 september 1969.
2.2
Belanghebbende geniet in 2009 een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand van de gemeente [Z] van € 14.647.
2.3
Belanghebbende is in 2008 in de vorm een eenmanszaak gestart met het opzetten van een administratie-accountantskantoor, dat hij in 2009 heeft geprobeerd uit te breiden. Belanghebbende heeft in 2009 geen omzet behaald.
2.4
Belanghebbendes kantoor bevindt zich op zijn woonadres. Hij woont in een gehuurd appartement. Belanghebbende gebruikt meerdere delen van zijn woning voor zijn werkzaamheden, waaronder zijn woonkamer. Er is geen afzonderlijk toilet voor een als bedrijfsruimte aan te merken ruimte in de woning; evenmin is er een afzonderlijke op – of ingang.
2.5
Belanghebbende heeft op 23 april 2010 een aangifte IB/PVV voor het jaar 2009 ingediend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 882. Elementen van deze aangifte zijn onder meer een bedrag aan belastbare winst uit onderneming van negatief € 15.469. Tot de belastbare winst behoren onder meer de volgende posten:
Zelfstandigenaftrek € 11.321
MKB-winstvrijstelling € 1.814
Afschrijvingen € 260
Huisvestingskosten € 1.542
Kosten Schulden/rentelasten € 4.160.
2.6
Bij brief van 1 november 2011 schrijft de Inspecteur aan belanghebbende onder meer:
"Ik heb uw aangifte inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2009 beoordeeld.
Ik ben van plan van deze aangifte af te wijken.
(…)
Inkomsten uit overige werkzaamheden
De door u verrichte werkzaamheden worden in 2009 aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. (…)
Rekening Bizner-Bank:
Op 3 maart 2009 en 17 augustus 2009 boekt u bedragen naar uw privé-rekening van de SNS Bank met de omschrijving overboeking, investeringen en salaris. Ik ben van mening dat dit privé-uitgaven zijn.
Op 18 maart 2009 doet u betalingen bij de pinautomaat van NS-Groningen en NS-Zwolle. Uit uw agenda blijkt niet dat dit zakelijke uitgaven zijn geweest. Op 19 maart 2009 doet u een pinbetaling bij [C]-Groningen. Uit uw agenda blijkt niet dat dit zakelijk is. Op 21 september 2009 neemt u geld op bij de RABO/Drachten/Ureterp. Uit uw agenda blijkt niet dat dit een zakelijke uitgave is geweest. Ik ben van mening dat de rekening bij de Bizner-bank een privé-rekening is en de kosten niet aftrekbaar zijn.
Correctie kosten van schulden, rentelasten en soortgelijke kosten 4.160 euro.
Huisvestingskosten zijn op grond van artikel 3.16 Wet inkomstenbelasting niet aftrekbaar. Correctie huisvestingskosten 1.542 euro.
Uit niets blijkt dat er door u investeringen zijn gedaan. Correctie afschrijvingen inventaris 260 euro.
Ik ben van mening dat de door u vermelde uren voor de zelfstandigenaftrek niet aannemelijk zijn, (…)
Belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1)
Het berekende inkomen uit werk en woning volgens de aangifte € -822
Totaalbedrag van de afwijking(en) € 15.469
--------------
Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 14.647".
2.7
Met dagtekening 7 december 2011 heeft de Inspecteur overeenkomstig de bij 2.6 vermelde brief de aanslag IB/PVV 2009 opgelegd.
1.8
Bij brief van 11 mei 2012 heeft belanghebbende de Inspecteur onder meer als volgt geïnformeerd:
"In reactie op uw brief van 24 april j.l. doe ik u mijn toelichting inzake de 4160 euro toekomen. Dit moet zijn 4226,44 euro en bestaat dus niet alleen uit rentelasten.
Rentelasten Bizner ( zie rekeningoverzicht) 475,07 euro
Rentelasten SNS bank ( zie rekeningoverzicht) 84,30 euro
Griffierecht en advocaatkosten SNS Bank [00.00.00.000] 1853,00 euro
Advocaatkosten en griffierecht Bizner [00.00.00.001] 1065,07 euro
( zie rekeningoverzicht voor bovenstaande posten)
Griffierecht procedures ( zie kwitanties) 749,00 euro
Totaal: 4.226,44 euro
(…)
Verder ben ik nog vergeten dat er een keer salaris is uitgekeerd van 1600 euro wat niet is afgetrokken per 04-03-2009 pagina 2 van het rekeningoverzicht van de snsbank [00.00.00.000].
Er zijn derhalve nog salariskosten van 1600 euro welke aftrekbaar zijn.".
Ook zijn volgens mij aftrekbaar de werkelijke zakelijke kosten van voeding drank en genotmiddelen maal 0,735 wat ik voor dit jaar nog niet heb gedaan.”
2.9
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV 2009 verminderd tot een aanslag berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.369, door alsnog een bedrag aan afschrijving van € 260 op inventaris en de kosten voor de inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel ten bedrage van € 18 in aftrek toe te staan.
2.1
Belanghebbende heeft, hangende het beroep, op 25 juli 2012 op elektronische wijze een hernieuwde (tweede) aangifte IB/PVV 2009 ingediend bij verweerder. De Inspecteur heeft een print van deze aangifte aan de Rechtbank doorgezonden en bij zijn verweerschrift gevoegd. In deze aangifte geeft belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning aan van negatief € 3.762 door ten opzichte van de onder 2.5 vermelde aangifte, een bedrag van € 2.940 als kosten bij resultaat uit overige werkzaamheden op te voeren. Bij brief van 8 oktober 2012 schrijft belanghebbende aan de Inspecteur:
"Bijgaand doe ik u de specificatie toekomen van het bedrag van 2940,00 euro.
Dit betreffen zakelijke kosten voor representatie, lunches etc waarbij de werkelijke kosten worden afgetrokken maal 0,735.
Dit betreft voor bijlage 1 de rekening van Bizner de bedragen waar een sterretje voor staat met een totaal bedrag van 1172,93 euro.
Voor wat betreft de sns rekening ( bijlage 2) een bedrag van 1725,89 euro.
Dit geeft een totaal bedrag van 2898,82 euro maal 0,735=2130,63 euro.".
2.11
Belanghebbende heeft, hangende het beroep, op 2 en op 12 november 2012 op elektronische wijze een hernieuwde (derde en vierde) aangifte IB/PVV 2009 ingediend bij de Inspecteur. De Inspecteur heeft een print van deze aangiften bij zijn verweerschrift gevoegd. In deze aangiften claimt belanghebbende aftrek van pensioenlasten onder de noemer ‘personeelslasten’ en een aftrek wegens toevoeging aan een egalisatiereserve.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur de aanslag IB/PVV 2009 bij uitspraak op bezwaar heeft vastgesteld op het juiste bedrag.
3.2
Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en tot een vermindering van de aanslag IB/PVV 2009. Ook concludeert belanghebbende tot een schadevergoeding.
In hoger beroep heeft belanghebbende uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk zijn stelling dat hij voldoet aan het urencriterium ingetrokken.
3.3
De Inspecteur beantwoordt de hiervoor - onder 3.1- vermelde vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. Van een schadevergoeding kan volgens de Inspecteur geen sprake zijn.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Nu in hoger beroep niet (meer) in geschil is dat belanghebbende in het jaar 2009 niet voldoet aan het urencriterium, komt belanghebbende in 2009 niet in aanmerking voor de zelfstandigen- en startersaftrek, de MKB-winstvrijstelling en de fiscale oudedagsreserve.
4.2
Met betrekking tot de door belanghebbende geclaimde huisvestingskosten bepaalt artikel 3.16, eerste lid, aanhef en onder b, Wet IB 2001, voor zover hier van belang, dat niet in aftrek komen kosten en lasten die verband houden met een werkruimte ten behoeve van de belastingplichtige zelf in zijn niet tot zijn ondernemingsvermogen behorende woning, tenzij de werkruimte een naar verkeersopvatting zelfstandig gedeelte van de woning vormt. Het Hof leidt uit de omstandigheden dat belanghebbende meerdere delen van zijn woning zowel voor bewoning als voor zijn werkzaamheden gebruikt en een als bedrijfsruimte aan te merken ruimte evenmin een afzonderlijke op- of ingang heeft, af dat er geen sprake is van een werkruimte die een naar verkeersopvatting zelfstandig gedeelte van de woning is. Voor aftrek van huisvestingskosten is derhalve geen plaats.
4.3
De rechtbank heeft met betrekking tot de door belanghebbende gestelde zakelijke kosten het volgende geoordeeld, (waarbij het Hof “eiser” heeft vervangen door “belanghebbende” en “verweerder” door “de Inspecteur”):
“3.5 Ingevolge artikel 3.95 van de Wet IB is, bij de bepaling van het resultaat uit een werkzaamheid, onder andere artikel 3.25 van de Wet IB van overeenkomstige toepassing, alsof de werkzaamheid een onderneming vormt. De rechtbank zal in dat licht bezien een aantal in geschil zijnde aftrekbare kosten beoordelen.
3.6
Wat betreft de kosten van schulden, rentelasten en soortgelijke kosten ten bedrage van € 4.160 (Biznerbank) is de rechtbank van oordeel dat eerst van aftrekbaarheid sprake kan zijn, wanneer het zakelijke kosten betreft. De bewijslast daartoe rust op belanghebbende. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende met hetgeen hij heeft aangevoerd (zie 1.8) niet, althans onvoldoende, in zijn bewijslast is geslaagd. Van geen van de in zijn onder 1.8 aangevoerde kosten heeft belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat dit kosten betreffen die zien op zijn administratie-accountantskantoor. (…)
3.9
Wat betreft de kosten van representatie en lunches ten bedrage van € 2.940 is de rechtbank van oordeel dat deze kosten aftrekbaar zijn als het zakelijke, ten behoeve van het administratie-accountantskantoor gemaakte, kosten betreffen. De bewijslast daartoe rust op belanghebbende. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende met hetgeen hij heeft aangevoerd niet, althans onvoldoende, in zijn bewijslast is geslaagd. Een enkele verwijzing naar de betaling en omschrijving van de kosten (zie 1.10) is daartoe onvoldoende. Nu de kosten reeds om deze reden niet aftrekbaar zijn, komt de rechtbank niet toe aan een oordeel over de aftrekbeperking van artikel 3.15 Wet IB.
3.1
De rechtbank stelt vast dat belanghebbende bij het administratie-accountantskantoor geen personeel in dienst heeft, zodat de pensioen- en salariskosten daarop geen betrekking kunnen hebben. Het ten laste brengen van de winst of het resultaat van kosten met betrekking tot salaris of pensioen van, naar de rechtbank begrijpt, belanghebbende zelf mist wettelijke grondslag. Het gelijk is op dit punt aan de Inspecteur.”
4.4
Naar het oordeel van het Hof, heeft de Rechtbank met zijn hiervoor – onder 4.3 – aangehaalde rechtsoverwegingen op goede gronden een juiste beslissing genomen. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep aan nieuwe, dan wel aanvullende, grieven en aan nieuwe feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht, is door het Hof meegewogen, maar heeft het Hof niet tot een ander oordeel gebracht met uitzondering van de hierna onder 4.5 vermelde kosten. Het Hof merkt hierbij op dat de in hoger beroep overgelegde stukken, met name de bij brief van 11 september 2012 overgelegde stukken, zien op juridische procedures die privéaangelegenheden betreffen zoals aanslagen IB/PVV, de uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand, vergoedingen van belanghebbendes tandartskosten, huurgeschillen van een kamer in belanghebbendes woning en studiefinanciering. Kosten van deze procedures komen niet als zakelijke kosten voor aftrek in aanmerking. Bovendien hebben een aantal kosten betrekking op jaren die ver voor in 2008 liggen zodat ook om die reden aftrek van kosten niet aan de orde kan zijn. Evenmin heeft belanghebbende de aftrek wegens toevoeging aan een egalisatiereserve aannemelijk gemaakt.
4.5
Belanghebbende heeft in hoger beroep aannemelijk gemaakt dat hij kosten heeft gemaakt die een zakelijk belang dienen. Deze kosten van € 80,75 betreffen kosten van een advocaat die in het jaar 2009 zijn gemaakt voor een rechtsgeding ter beslechting van een geschil tussen een voormalige opdrachtgever van belanghebbende, te weten accountantskantoor [D], en belanghebbende zelf. Al hetgeen de Inspecteur daartegenover stelt, brengt het Hof niet tot een ander oordeel.
4.6
De Inspecteur doet, voor het geval hij in het ongelijk wordt gesteld, voor deze advocaatkosten beroep op interne compensatie. De Inspecteur wil voor een bedrag van € 80,75 de afschrijving op inventaris niet meer toestaan. Belanghebbende heeft dit beroep op interne compensatie gemotiveerd betwist met een beroep op bij hem gewekt te rechtvaardigen vertrouwen.
4.7
Tot de gedingstukken behoort de brief van 15 juni 2012 van de Inspecteur. Daarin schrijft de Inspecteur onder meer:
“Het inkomen is als volgt vastgesteld:
Inkomen gemeente Groningen WWB-uitkering € 14.678
M.b.t. [E] kosten resultaat uit overige werkzaamheden
- afschrijving € 260
- inschrijving Kamer van Koophandel € 18
Het verzamelinkomen is vastgesteld op € 14.369. Hierbij ben ik deels tegemoet gekomen aan het bezwaar.”
4.8
Aldus heeft de Inspecteur uitdrukkelijk en zonder voorbehoud te kennen gegeven dat hij een bedrag van afschrijving van € 260 in aftrek toestond. Het daardoor bij belanghebbende gewekte vertrouwen verhindert dat de Inspecteur op dit standpunt terug komt en dienaangaande een beroep toekomt op interne compensatie.
4.9
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast, is het beroep in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het onder 4.5 geoordeelde is het hoger beroep gegrond.
Verzoek om (immateriële) schadevergoeding
Belanghebbende verzoekt om een schadevergoeding van ten minste € 750.000 wegens aantasting van zijn persoon. Ook verzoekt hij om vergoeding van vermogensschade ten bedrage van ten minste € 4.378.580. In het kader van deze procedure kan slechts schade worden vergoed die in zodanig verband staat met de aanslag, dat zij de Inspecteur als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend. Het ligt op de weg van belanghebbende dit aannemelijk te maken. Aangezien belanghebbende de bedragen niet heeft onderbouwd en evenmin heeft aangegeven welke causale relatie bestaat tussen de door hem verzochte bedragen en de vermindering van de aanslag, komt het Hof tot het oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat door hem schade is geleden door een handeling van de Inspecteur of de Rechtbank. Voor zover belanghebbende vraagt om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, wijst het Hof dit verzoek eveneens af aangezien van een overschrijding van de termijn zowel in bezwaar, beroep en hoger beroep, geen sprake is.

5.Proceskosten

Belanghebbende heeft zelf en zonder rechtsbijstand geprocedeerd zodat hij niet voor vergoeding van kosten van beroepsmatig verleende rechtsmatig verleende rechtsbijstand in aanmerking komt (zie HR 9 augustus 2013, nr.12/05108, ECLI:NL:HR:2013:197). Van vergoedbare verletkosten is geen sprake nu gelet op de omstandigheid dat belanghebbende alleen een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand geniet, niet aannemelijk is dat belanghebbende inkomsten heeft gederfd door het bijwonen van de hoorzitting in de bezwaarfase en van de zittingen bij de Rechtbank en het Hof. Ook van voor vergoeding in aanmerking komende reiskosten voor het bijwonen van de hoorzitting in de bezwaarfase - belanghebbende woont in [Z] - is niet gebleken. Belanghebbende komt wel in aanmerking voor de vergoeding van reiskosten voor het bijwonen van de zittingen van de Rechtbank en het Hof. Het Hof stelt deze reiskosten met toepassing van artikel 2, aanhef en onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 38,40.
Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet gebleken.

6.Beslissing

Het Hof
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
– verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond;
– vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;
– vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.288;
– vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 38,40; en
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 42 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 118 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, mr. P. van der Wal, mr. E. Polak, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op 11 juni 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma)
(G.J. van Muijen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 12 juni 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.