In deze zaak gaat het om een verzuimboete die is opgelegd aan belanghebbende wegens het gebruik van een motorrijtuig tijdens een periode waarin het kenteken was geschorst. De naheffingsaanslag was opgelegd voor de periode van 23 november 2007 tot en met 22 november 2008, met een bedrag van € 475, en een gelijktijdige verzuimboete van € 475. Na bezwaar van belanghebbende heeft de Rechtbank Breda de naheffingsaanslag verminderd tot € 237,50 en de boete tot € 59,37. De Inspecteur ging in hoger beroep, en het gerechtshof 's-Hertogenbosch vernietigde de uitspraak van de Rechtbank, maar de Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling.
Tijdens de zitting op 10 april 2014 verscheen de belanghebbende niet, ondanks een uitnodiging. De Inspecteur had een pleitnota ingediend en de zaak werd behandeld. De Hoge Raad had eerder geoordeeld dat de boete niet als een 'criminal charge' in de zin van artikel 6 EVRM kan worden aangemerkt. De belanghebbende stelde dat hij de boete disproportioneel vond, omdat hij gedurende de schorsing geen gebruik van de weg had gemaakt. De Inspecteur stelde voor de boete te verlagen tot € 237,50, wat het Hof uiteindelijk ook deed, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak. Het Hof vernietigde de eerdere uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur voor zover deze betrekking hadden op de boetebeschikking en matigde de boete tot het voorgestelde bedrag. De proceskosten werden ook vergoed aan de belanghebbende, maar niet voor de zitting waar hij niet aanwezig was.