In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis van de kantonrechter. De zaak betreft een huurgeschil tussen [appellante], een huurder van een winkelruimte, en [geïntimeerde], de verhuurder. De huurovereenkomst was aangegaan voor een periode van vijf jaar, maar [appellante] had een huurachterstand opgebouwd en was in gebreke gebleven met betalingen. De kantonrechter had op 8 januari 2014 de ontbinding van de huurovereenkomst uitgesproken en ontruiming van de winkelruimte bevolen. [appellante] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de kantonrechter.
Het hof heeft in zijn overwegingen de belangen van beide partijen afgewogen. [appellante] heeft aangevoerd dat haar bedrijf afhankelijk is van de locatie van de winkelruimte en dat ontruiming ernstige financiële en imagoschade zou veroorzaken. Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] tot op dat moment aan haar financiële verplichtingen had voldaan en dat er onvoldoende bewijs was dat zij in de toekomst niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen. Het hof heeft ook de argumenten van [geïntimeerde] meegewogen, maar deze waren niet voldoende om het belang van de ontruiming te rechtvaardigen.
Uiteindelijk heeft het hof de incidentele vordering van [appellante] tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de kantonrechter toegewezen. Dit betekent dat de ontruiming van de winkelruimte werd uitgesteld totdat het hof een definitieve uitspraak zou doen in de bodemzaak. Het hof heeft [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten van het incident. In de zaak met betrekking tot het kort geding heeft het hof de beslissing van de voorzieningenrechter bekrachtigd, die eerder de ontruiming had geschorst.