ECLI:NL:GHARL:2014:5224

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 juli 2014
Publicatiedatum
1 juli 2014
Zaaknummer
11/00366
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van uitspraak op bezwaarschriften tegen legesnota's en belastbare feiten in bouwvergunningprocedures

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat centraal of de heffingsambtenaar tijdig uitspraak heeft gedaan op de bezwaarschriften van belanghebbende tegen legesnota's. De legesnota's betroffen kosten voor het verkrijgen van bouwvergunningen in twee fasen. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de legesnota's, maar de heffingsambtenaar handhaafde deze bij uitspraken op bezwaar. De rechtbank Leeuwarden verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.

De heffingsambtenaar stelde dat de beslistermijn voor de bezwaarschriften correct was verlengd en dat de uitspraak tijdig was gedaan. Belanghebbende betwistte dit en voerde aan dat de heffingsambtenaar geen verlenging had mogen toepassen, omdat het bezwaarschrift niet in de laatste zes weken van het kalenderjaar was ingediend. Daarnaast stelde belanghebbende dat de leges niet gerechtvaardigd waren, omdat de vergunning van rechtswege was verleend en niet alle diensten waren verstrekt.

Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar wel degelijk bevoegd was om de beslistermijn te verlengen en dat de uitspraak op de bezwaarschriften tijdig was gedaan. Het Hof bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat de leges terecht waren geheven, aangezien de aanvraag in behandeling was genomen, ook al was de vergunning van rechtswege verleend. De conclusie was dat het hoger beroep ongegrond was en dat er geen termen waren voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 11/00366
uitspraakdatum: 1 juli 2014
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 6 december 2011, nummer AWB 11/736, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Veendam(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende met dagtekening 26 maart 2010 een legesnota van € 368 toegezonden voor het door het gemeentebestuur in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een reguliere bouwvergunning eerste fase. Belanghebbende heeft tegen deze legesnota bezwaar gemaakt op 7 mei 2010.
1.2
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende met dagtekening 9 augustus 2010 een legesnota van € 445 toegezonden voor het door het gemeentebestuur in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een reguliere bouwvergunning tweede fase. Belanghebbende heeft tegen deze legesnota bezwaar gemaakt op 25 augustus 2010.
1.3
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar van 11 februari 2011 beide legesnota’s gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 6 december 2011 ongegrond verklaard.
1.5
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.6
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.7
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2014 te Leeuwarden. Daarbij is verschenen en gehoord mr. [A] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [B] en [C]. Belanghebbende is, hoewel daartoe uitgenodigd bij aangetekende brief van 9 april 2013, die op 10 april 2013 bij hem is bezorgd, niet ter zitting verschenen.
1.8
De heffingsambtenaar heeft een pleitnota overgelegd.
1.9
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Op 21 januari 2010 heeft belanghebbende bij de gemeente Veendam (de gemeente) een aanvraag voor een bouwvergunning eerste fase ingediend voor het gedeeltelijk veranderen van de voor- en zijgevels aan een bouwwerk gelegen aan de [a-straat] 30 te [Z]. De gevraagde vergunning is aan belanghebbende verleend bij beschikking van 4 maart 2010. De legesnota is gedagtekend op 26 maart 2010. Belanghebbende heeft tegen deze legesnota bezwaar gemaakt op 7 mei 2010.
2.2
Op 6 mei 2010 stuurde belanghebbende de op 27 april 2010 gedateerde aanvraag bouwvergunning tweede fase voor het geheel veranderen van een bestaande bouwval per e-mail naar de gemeente onder bijsluiting van een ZIP-bestand met daarin de gecomprimeerde aanvraagbescheiden. Op 7 mei 2010 ontving belanghebbende van het documentencentrum van de gemeente bericht dat het ZIP-bestand niet kon worden geopend. Belanghebbende stuurde vervolgens bij e-mail van 8 mei 2010 de aanvraagbescheiden in PDF naar de gemeente.
2.3
Op 2 juni 2010 werd belanghebbende door de gemeente gewezen op de onvolledigheid van de aanvraag voor de eerste fase, onder vermelding van de ontbrekende gegevens. Belanghebbende heeft een deel van de ontbrekende gegevens op 28 juni 2010 per e-mail toegezonden. Hij heeft voor het indienen van een bodemonderzoekrapport uitstel gevraagd voor de duur van twee weken. De door de gemeente uitgevoerde werkzaamheden ten aanzien van de onderhavige aanvraag zijn vastgelegd op een interne checklist.
2.4
Bij brief van 21 juli 2010 informeerde de gemeente belanghebbende dat de behandelingstermijn van de aanvraag voor de tweede fase met zes weken werd verlengd.
2.5
Bij brief van 22 juli 2010 wees belanghebbende de gemeente erop dat de bouwvergunning inmiddels van rechtswege is verleend, zodat de behandelingstermijn niet kon worden verlengd.
2.6
Bij brief van 28 juli 2010 bevestigde de gemeente dat de bouwvergunning voor de tweede fase op 19 juli 2010 van rechtswege aan belanghebbende was verleend. Op 9 augustus 2010 ontving belanghebbende de legesnota voor deze aanvraag.
2.7
Op 22 augustus 2010 stuurde belanghebbende een ingebrekestelling aan de heffingsambtenaar voor de behandelingsduur van het op 7 mei 2010 ingediende bezwaarschrift. Bij die gelegenheid maakte belanghebbende tevens bezwaar tegen de legesnota van 9 augustus 2010.
2.8
Bij brief van 2 september 2010 stelde de heffingsambtenaar zich op het standpunt dat de beslistermijn voor het doen van uitspraak op het bezwaarschrift van belanghebbende van 7 mei 2010 nog niet was verstreken, zodat de ingebrekestelling te vroeg was ingediend.
2.9
Bij brief van 29 december 2010 ontving belanghebbende bericht van de heffingsambtenaar dat de beslistermijn voor beide bezwaarschriften met zes weken werd verdaagd, te rekenen vanaf 1 januari 2011.
2.1
Bij brief van 7 januari 2011 stelde belanghebbende de heffingsambtenaar in gebreke, nu voor beide bezwaarschriften. Deze ingebrekestelling is door de heffingsambtenaar in zijn brief van 18 januari 2011 afgewezen.
2.11
Bij zijn uitspraak van 11 februari 2011 heeft de heffingsambtenaar op beide bezwaarschriften beslist.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de heffingsambtenaar tijdig uitspraak heeft gedaan op de tegen de legesnota’s ingediende bezwaarschriften. Voorts is in geschil of het belastbare feit zich ten aanzien van de legesnota van 9 augustus 2010 heeft voorgedaan.
3.2
Belanghebbende beantwoordt beide vragen ontkennend en stelt daartoe wat de eerste vraag betreft dat uitsluitend ingeval een bezwaarschrift is ontvangen in de laatste zes weken van het kalenderjaar de beslistermijn met zes weken kan worden verlengd. Nu in het onderhavige geval het bezwaarschrift eerder dan in de laatste zes weken van het kalenderjaar was ontvangen, had de heffingsambtenaar geen mogelijkheid tot verlenging, en is hij terecht door belanghebbende in gebreke gesteld. Met betrekking tot de tweede vraag stelt belanghebbende dat de bouwaanvraag niet in behandeling is genomen, doch dat de vergunning door tijdsverloop van rechtswege is verleend. Zo al moet worden geoordeeld dat diensten zijn verstrekt, dan moet de heffing met enig bedrag worden verminderd, omdat niet alle diensten zijn verstrekt die een heffing rechtvaardigen.
3.3
De heffingsambtenaar beantwoordt beide vragen bevestigend.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de heffingsambtenaar ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.5
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot gegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingediende beroep.
3.6
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.1 Ten aanzien van de vraag of de heffingsambtenaar tijdig op het bezwaarschrift heeft beslist, heeft de Rechtbank als volgt overwogen:
“Bij de beantwoording van de eerste onder 2.1 vermelde vraag overweegt de rechtbank dat artikel 236, tweede lid, van de Gemeentewet (GemWet) een afwijking bevat van de in artikel 7:10, eerste lid, Awb vastgestelde uitspraaktermijn. Voornoemd artikel 236 GemWet bevat geen uitzondering op het bepaalde in het derde lid van artikel 7:10 Awb. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder bevoegd was de uitspraaktermijn, die voor de onderhavige bezwaarschriften eindigde op 31 december 2010 te verdagen met zes weken. Vaststaat dat verweerder vervolgens uitspraak heeft gedaan op 11 februari 2011. Dit betekent dat verweerder binnen de verdaagde termijn op de bezwaarschriften heeft beslist, zodat geen grond bestaat voor een veroordeling tot betaling van een dwangsom.:”
4.1.2 Met deze overweging heeft de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing genomen. Geen rechtsregel biedt steun voor de door belanghebbende voorgestane beperking op grond waarvan uitsluitend in geval van ontvangst van het bezwaarschrift in de laatste zes weken van het kalenderjaar de beslistermijn met zes weken zou kunnen worden verlengd.
4.2.1 Op grond van het bepaalde in artikel 2 van de Verordening op de heffing en de invordering van leges 2010 (hierna: de Verordening) worden onder de naam leges rechten geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel. In de desbetreffende tarieventabel is onder 9.2 het volgende bepaald:
"Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van (…)"
4.2.2 Blijkens de door de heffingsambtenaar in hoger beroep ingebrachte interne checklist, zie 2.3, die volledig is ingevuld door afvinken en door het opnemen van opmerkingen, zijn door de behandelende ambtenaren van de gemeente Veendam na ontvangst van de aanvraag daarop betrekking hebbende werkzaamheden verricht. Dat brengt mee dat de aanvraag in behandeling is genomen in de zin van de zojuist weergegeven bepaling.
4.2.3 De omstandigheid dat de vergunning van rechtswege is verleend en dat op de aanvraag uiteindelijk geen beslissing is genomen, doet er niet aan af dat de aanvraag in behandeling is genomen en dat daarmee de dienst is verricht ter zake waarvan de leges zijn geheven (vgl. HR 9 november 2011, 10/04967, ECLI:NL:HR:2011:BQ4105.)
4.2.4 Het geheven bedrag is gegrond op de tarieventabel. Een mogelijkheid tot vermindering op grond van het beperkte nut van de dienst voor de belastingplichtige is in de Verordening en de tarieventabel niet opgenomen. Ook overigens noopte geen rechtsregel de heffingsambtenaar tot matiging over te gaan.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. E. Polak, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op 1 juli 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong)
(J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 2 juli 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.