Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.Ten aanzien van de feiten
[naam schip]”, gebouwd in 1958 te Schotland. De koopprijs bedroeg € 119.000 inclusief BTW.
verkoper herstel binnen redelijke termijn de door de expert geconstateerde gebreken en/of schade ten genoege van de expert dan wel
[naam schip]opnieuw gekeurd.
[naam schip]niet laten vernieuwen. Zij hebben de keuringsrapporten van 2003 niet aan [geïntimeerde] ter hand gesteld.
[naam schip]en op de
[naam schip]activiteiten als duikcursussen te ontplooien teneinde in hun levensonderhoud te voorzien.
[naam schip]. Wel is het schip op 12 juli 2010 gekeurd door Bureau Scheepszaken Expertise te Oppenhuizen. De taxateur heeft aangegeven dat het dek gerenoveerd moest worden en dat diverse andere werkzaamheden, tot een bedrag van ongeveer € 40.000 euro moesten worden verricht, waarna de
[naam schip]een vrije verkoopwaarde van € 160.000 zou hebben.
Koper heeft het gekocht en vóór de levering mogen bezichtigen. Koper aanvaardt het gekochte in de huidige staat. Deze komt overeen met de staat waarin het gekochte zich bevond ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst, behoudens normale slijtage.
Het gekochte bezit de feitelijke eigenschappen die nodig zijn voor een normaal gebruik als houten tweemaster zeilpassagierschip. Verkoper staat niet in voor andere eigenschappen dan die voor een normaal gebruik als in de vorige zin vermeld nodig zijn, noch voor de afwezigheid van gebreken die dat normale gebruik belemmeren en die aan koper kenbaar waren ten tijde van het aangaan van de koopovereenkomst.”
[naam schip]laten keuren door ing. [keurmeester 1] te [plaats] (4 oktober 2011) en [keurmeester 2] te [plaats] (15 september 2011). [appellante] is in de gelegenheid gesteld in deze onderzoeken te participeren doch heeft daarvan afgezien.
[naam schip]gezonken in de haven in [plaats]. Op 27 december 2012 heeft [geïntimeerde] de registratie van de
[naam schip]ongedaan gemaakt en de sleutel van de
[naam schip]met papieren Aan [appellante] overhandigd, die deze niet heeft geaccepteerd. Onder druk van schadeclaims van de haveneigenaar en van Rijkswaterstaat heeft [echtgenoot van appellante] het schip doen lichten.
4.De beoordeling in eerste aanleg
grieven 1 tot en met 8 in principaal appel. De ernst van deze gebreken rechtvaardigen de ontbinding van de overeenkomst. Dit wordt aangevochten in
grief 9 in principaal appel. De rechtbank heeft [appellante] veroordeeld tot terugbetaling van de koopsom, zij het dat de wettelijke rente is toegewezen vanaf de dag der dagvaarding. Hiertegen keert zich
grief 10 in principaal appel.
Grief 11 in principaal appel, ten slotte, heeft betrekking op de proceskosten in reconventie.
[naam schip]kon wonen. Volgens de rechtbank heeft zij niet aannemelijk gemaakt dergelijke kosten te hebben gemaakt, en om die reden is de vordering afgewezen.
grief 2 in incidenteel appel.
Grief 1 in incidenteel appelkeert zich tegen het oordeel van de rechtbank in het tussenvonnis dat [geïntimeerde] haar onderzoeksplicht heeft geschonden.
5.De beoordeling van de grieven in principaal appel
[naam schip]zodanige gebreken had dat dit schip niet meer voor normaal gebruik als houten tweemaster zeilpassagierschip in aanmerking kwam. Het verweer van [appellante] komt er in hoofdzaak op neer dat zij zich beroept op artikel 2, eerste lid, van de akte van levering en op de door of namens [appellante] gedane mededelingen over de toestand van het dek, op grond waarvan de gebreken aan de constructie rond het dek geen in aanmerking te nemen tekortkoming zijdens [appellante] opleveren.
[naam schip]beschikt over de feitelijk eigenschappen die nodig zijn voor een normaal gebruik als houten tweemaster zeilpassagierschip.
[naam schip]op het moment van levering feitelijk niet geschikt was als zeilpassagierschip, staat evenwel vast in deze procedure. De toestand van de houten constructie was met name waar het het dek betreft zodanig dat er niet veilig met de
[naam schip]als zeilpassagierschip gevaren kon worden. Het hof verwijst naar het rapport van Register Holland, aangehaald onder 3.5, het rapport van de deskundige [keurmeester 1] en ook het rapport van de deskundige Hogendoorn dat door [appellante] bij de memorie van grieven in het geding is gebracht.
[naam schip]te kunnen varen, aanzienlijk reparaties aan het dek noodzakelijk waren. In de woorden van [geïntimeerde], die als getuige heeft verklaard: “Er is ons van de zijde van de verkoper destijds medegedeeld dat het dek onderhoud behoefde.” [geïntimeerde] brengt echter vervolgens een nuancering aan: “Er is uitdrukkelijk niet gesproken over rottende delen. Een aantal planken van het bovendek moest vervangen danwel nader gerepareerd worden, maar meer was het niet. De meest kwetsbare plekken van het bovendek, daar ging het om. Er was sprake van achterstallig onderhoud.” De verder gaande reparaties aan de constructie van het schip zijn volgens haar wel degelijk een gebrek in de zin van artikel 7:17 BW.
[naam schip]niet als een tekortkoming in de zin van artikel 7:17 BW kunnen worden aangemerkt, omdat [geïntimeerde] was meegedeeld dat het dek lekte en nader onderhoud behoefde en dat [geïntimeerde] maar beter onderzoek aan de
[naam schip]had moeten doen alvorens deze te kopen.
[naam schip]- al dan niet aan de overeenkomst beantwoordt, moet worden beoordeeld aan de hand van alle relevante omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de mededelingen die de verkoper heeft gedaan, evenals de verdere omstandigheden rond de totstandkoming van de koopovereenkomst van belang (vgl. HR 21 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL8295).
[naam schip]waren, maar dat wel duidelijk was dat er hier en daar achterstallig onderhoud was. [geïntimeerde] heeft als getuige verklaard: “Een aantal planken van het bovendek moest vervangen dan wel nader gerepareerd worden, maar meer was het niet. De meest kwetsbare plekken van het bovendek, daar ging het om”.
[naam schip]. [echtgenoot van appellante] heeft als getuige verklaard:
[naam schip]na 2003 niet meer aangeboden voor de keur (…) ik heb [geïntimeerde] en [partner van geïntimeerde] destijds aangegeven dat het schip vanaf 1985 tot en met 2003 onder keur heeft gevaren. Ik heb niet gemeld dat het laatste certificaat tijdelijk was, want een keur is een keur.”
[naam schip], is het hof van oordeel dat de gebreken aan die constructie, voor zover die verder gaan dan de aantasting van het grenen vissermanswerkdek, wel degelijk kwalificeren als het niet beantwoorden aan de overeenkomst in de zin van artikel 7:17, tweede lid BW. Dat [geïntimeerde] de constructie van de
[naam schip]niet diepgaand door een deskundige heeft laten onderzoeken, leidt er onder deze omstandigheden niet toe dat al deze gebreken buiten beschouwing moeten blijven.
[naam schip], bevestigend.
[naam schip]niet als een verwaarloosbaar bedrag worden aangemerkt. Het hof merkt nog op dat [appellante] klaarblijkelijk het rapport van haar eigen deskundige niet juist interpreteert. [appellante] stelt dat de kosten van de totale reparatie aan het dek en de daarop aansluitende constructie
[naam schip]. De teruggaaf van de koopsom is helder; de teruggaaf van de
[naam schip]is zowel feitelijk als juridisch moeilijker in te kaderen, omdat de
[naam schip]op het moment van inroepen van de ontbinding zich al niet meer in de staat bevond waarin deze was geleverd, en de
[naam schip]nadien nog verder is verslechterd en zelfs is gezonken, terwijl ook de status nadien is gewijzigd in een niet langer teboekgesteld schip.
[naam schip]en moest zij, als een zorgvuldig schuldenaar, voor het behoud van de
[naam schip]zorgen.
[naam schip](zie de memorie van antwoord onder 1.4). Dit is in strijd met de terugleververplichting en de onderhoudsverplichting van [geïntimeerde], zodat zij voor de daardoor aangebrachte schade aansprakelijk is.
[naam schip]mee te werken, hetgeen [appellante] heeft geweigerd; ook de op 29 december 2012 ter beschikking gestelde sleutel is door [appellante] geretourneerd. [appellante] heeft dit niet betwist, zodat het hof van die lezing zal uitgaan.
[naam schip]na augustus 2012 voor rekening van [appellante] komt.
[naam schip]tussen medio september 2010 en medio augustus 2012. De "gewone” waardevermindering omdat het schip ouder werd en er niets mee werd gedaan komt voor rekening van [appellante]. Ook de waardevermindering die het gevolg is van gebeurtenissen vóór medio september 2010 en na medio augustus 2012 komen voor rekening van [geïntimeerde].
[naam schip]met een restwaarde van ongeveer € 15.000,- en bijbetaling van €10.000,-. Als de restitutie direct na de levering had dienen plaats te vinden, had de
[naam schip]in een betere staat verkeerd en was zij meer waard geweest.
[naam schip]heeft uiteraard geen invloed gehad op deze keuze en [appellante] heeft geenszins aangetoond de waardevermindering voordien – zo daarvan al sprake was – invloed heeft gehad op de keuze van [geïntimeerde] voor ontbinding, laat staan dat die bepalend was voor die keuze.
6.Voorts in incidenteel appel
[naam schip]te wonen en op een andere boot, die van vrienden was, hebben moeten wonen en daarvoor enige kosten hebben gemaakt die zij als schade willen vorderen. Het hof acht, gelet op alle werkzaamheden die hoe dan ook in de renovatieplannen van [geïntimeerde] aan de
[naam schip]gedaan moesten worden, het volstrekt illusoir dat zij daar gedurende die werkzaamheden ook zouden hebben kunnen wonen. Dat zij in de tussentijd hun spullen hebben moeten opslaan in hun oude boot, de
[naam oude boot], en daarvoor extra liggeld hebben moeten betalen en vervolgens de
[naam oude boot]voor een lager bedrag dan gepland hebben kunnen verkopen, is evenmin relevante schade. Gelet op de werkzaamheden aan de [naam schip] konden zij daar niet wonen en dus ook niet hun spullen opslaan. De lagere verkoopprijs van de
[naam oude boot]staat hoe dan ook in een te ver verwijderd verband met de tekortkomingen aan de
[naam schip]om als schade daaraan te kunnen worden toegerekend.
[naam schip]waarmee hij € 32.000,- had kunnen verdienen, doet niet ter zake reeds omdat [partner van geïntimeerde] geen partij is in deze procedure.
[naam schip]is geen schade in de zin van artikel 6:277 BW. Dit betreft de kosten als bedoeld in artikel 6:275 BW, dat weer verwijst naar de artikelen 120-124 van boek 3 BW. Deze kosten spelen een rol bij de berekening van de hoogte van de ongedaanmakingsverplichtingen. Nu [geïntimeerde] daarover verder in de processtukken onvoldoende heeft gesteld – het pleidooi is wat dat betreft een te laat moment om deze posten voor het eerst op te voeren – heeft het hof daarmee in het voorgaande geen rekening gehouden. Deze posten lenen zich niet voor de schadestaatprocedure.
Grief 2 in incidenteel appeltreft geen doel.