Uitspraak
[appellant],
1.[geïntimeerde 1],
2. [geïntimeerde 2],
3. [geïntimeerde 3],
[geïntimeerden],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
De verdere beoordelingvaststaande feiten
procedure in eerste aanleg
27 juli 2011 en het arrest van het hof van 16 oktober 2012 te executeren door middel van het executoriale beslag op het woonhuis van [appellant]. Ook heeft [appellant] gevorderd dat dit beslag wordt opgeheven.
vermeerdering van eis
bespreking van de grieven
grief 1komt [appellant] op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat [geïntimeerden] geen misbruik van bevoegdheid maken door beslag te leggen op het woonhuis van [appellant]. Volgens [appellant] heeft het woonhuis een executiewaarde van € 325.000,-. Op de woning rusten een eerste hypothecaire inschrijving tot zekerheid van de vordering van de Rabobank die aanzienlijk hoger is dan € 325.000,-. Executoriale verkoop van (alleen) de woning zal dan ook niet leiden tot voldoening van de vordering van [geïntimeerden], aldus [appellant].
€ 250.000,- met rente en kosten verschuldigd zou zijn. Zij hebben er in dat verband op gewezen dat [appellant] zijn stellingen over de schuld aan de [schuldeiser]/[schuldeiser 2] niet heeft onderbouwd. Naar het oordeel van het hof had het op de weg van [appellant] gelegen om zijn stellingen over het bestaan en de omvang van deze schuld te onderbouwen, bijvoorbeeld door het in het geding brengen van de vaststellingsovereenkomst en de akte van cessie, al dan niet vergezeld van een opgave door [schuldeiser 2] van hetgeen [appellant] haar nog is verschuldigd. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de voorzieningenrechter [appellant] al heeft tegengeworpen dat hij zijn stellingen over de omvang van zijn schulden niet heeft onderbouwd, dat [geïntimeerden] in haar memorie van antwoord heeft aangevoerd dat [appellant] op dit punt geen duidelijk verstrekt en dat het hof hem in het tussenarrest onder meer heeft opgedragen een gedocumenteerd overzicht in het geding te brengen van de omvang van de vordering. [appellant] heeft zijn stelling dat hij nog een bedrag van € 250.000,- met rente en kosten is verschuldigd dan ook onvoldoende onderbouwd.
€ 400.000,- en van het appartementsrecht van € 210.000,-, in totaal derhalve € 950.000,-. [appellant] heeft betoogd dat uitgegaan dient te worden van lagere bedragen, maar hij heeft dit betoog, ook in het licht van de WOZ-waarde van zijn woonhuis en van het appartement, onvoldoende onderbouwd. Het hof tekent daarbij aan dat [appellant] geen recente taxatierapporten in het geding heeft gebracht. Anders dan [appellant] stelt, kan het feit dat de parkeergarage thans een negatief exploitatieresultaat heeft niet de conclusie dragen dat de executiewaarde van de parkeergarage nihil is. [appellant] ziet er aan voorbij dat hij al geruime tijd in een conflict is verwikkeld met [geïntimeerden] en veel van de appartementseigenaren, onder meer over de verhuur van de garage aan de appartementseigenaren en dat in verband daarmee de huurovereenkomsten tussen hem en die appartementseigenaren zijn of worden beëindigd, met een negatieve exploitatie van de parkeergarage tot gevolg. [appellant] heeft niet aangevoerd dat de parkeergarage niet rendabel is te exploiteren. Voor de bepaling van de waarde van de parkeergarage dient dan ook te worden geabstraheerd van de wijze waarop [appellant] de garage, vanwege zijn conflicten met de appartementseigenaren (tevens de beoogde huurders van parkeerplaatsen), exploiteert.
grief 3te bespreken. Met deze grief, die deels wordt toegelicht in de toelichting bij grief 2, wil [appellant] ingang doen vinden dat hij niets meer aan [geïntimeerden] is verschuldigd uit hoofde van het vonnis van 27 juli 2013. Het hof stelt vast dat [geïntimeerden] naar aanleiding van het tussenarrest een geactualiseerde en van alle bewijsstukken voorziene opgave hebben gedaan van hun vorderingen op [appellant] op grond van genoemd vonnis. De opgave sluit (na aftrek van de vier onder 2.10 opgetelde deelbetalingen, de ontvangen gelden op derdenbeslagen en de verkochte roerende zaken) op een bedrag van € 15.950,26 per 1 maart 2014. [appellant] heeft deze opgave niet - laat staan gemotiveerd - weersproken, zodat het hof van de juistheid ervan zal uitgaan. Daaruit volgt dat de stelling van [appellant] dat hij niets meer is verschuldigd aan [geïntimeerden] onjuist is.
27 februari 2013 duidelijkheid verkregen toen de deurwaarder hem in een e-mail van die datum door middel van een gespecificeerde opgave liet weten dat hij per saldo nog een bedrag van € 12.465,46 verschuldigd was.
grief 2komt [appellant] op tegen de verwerping door de voorzieningenrechter van zijn betoog dat [geïntimeerden] gehouden zijn te kiezen voor de minst bezwarende wijze van executie en dat zij om die reden ten onrechte beslag hebben gelegd op de onroerende zaken. Volgens [appellant] kan de vordering van [geïntimeerden] worden voldaan uit de opbrengst van de gelegde derdenbeslagen.
De beslissingHet gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;