2.3Het hof heeft in het tussenarrest van 7 mei 2013 prof. dr. R.J. van den Bosch, verbonden aan Psyon te Amsterdam, als deskundige benoemd teneinde antwoord te krijgen op de volgende vragen:
1a. Hoe beoordeelt u de handelwijze van [geïntimeerde] om in verband met de door hem gestelde diagnose (gejaagd depressief syndroom) de geneesmiddelen Anafranil en Rivotril aan [appellant 1] voor te schrijven?
Kunt u uw antwoord toelichten en daarbij aangeven of een redelijk handelend en redelijk bekwaam psychiater destijds (in het jaar 1998) in de gegeven omstandigheden tot het gevoerde medicatiebeleid had kunnen komen?
Kunt u daarbij ingaan op:
a. de risico’s van niet behandelen of staken van de medicatie;
b. de fase van de zwangerschap op het moment van voorschrijven van de medicatie;
c. de gekozen duur en dosering van de medicatie;
d. de combinatie van de geneesmiddelen;
e. het niet verminderen of staken van de medicatie gedurende het derde trimester van de zwangerschap;
f. de stelling van [geïntimeerde] dat hij vóór het voorschrijven van de medicatie bij het RIVM heeft geïnformeerd naar de effecten van Anafranil en Rivotril tijdens de zwangerschap.
1b. Wilt u bij uw antwoord op de vragen onder 1a. betrekken de vraag of het voorschrijven van deze geneesmiddelen noodzakelijk was en, zo ja, welke niet-medicamenteuze therapieën destijds mogelijk waren en of niet-medicamenteuze therapie al dan niet de eerste keuze was;
1c. Wilt u, indien u in het antwoord op de vragen onder 1a. of 1b. tot de conclusie komt dat [geïntimeerde] niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijke bekwaam psychiater destijds mocht worden verwacht, meedelen op welk handelen dat betrekking heeft en welk handelen in de gegeven omstandigheden van [geïntimeerde] had mogen worden verwacht;
2a. Had een redelijk handelend en redelijk bekwaam psychiater destijds bij het voorschrijven van de geneesmiddelen in de gegeven omstandigheden moeten wijzen op de eventuele risico’s voor de ongeboren vrucht en eventuele niet-medicamenteuze therapieën;
Indien u de voorgaande vraag bevestigend beantwoordt: welke informatie had in dit kader van [geïntimeerde] mogen worden verwacht;
Speelt hierbij nog een rol dat [appellant 1] door de gynaecoloog was verwezen met verzoek om eventuele medicamenteuze ondersteuning en dat zij tijdens de zwangerschap onder gynaecologische behandeling stond;
2b. Indien u de vraag onder 2a. bevestigend beantwoordt:
In hoeverre zou een redelijk handelende patiënt in de situatie van [appellant 1] bij adequate informatie, eventueel na overleg met haar partner hebben besloten af te zien van de geneesmiddelen;
Wilt u in uw antwoord betrekken wat de mogelijke nadelen en risico’s zijn van het achterwege laten van medicamenteuze behandeling.
3. Zijn er nog andere punten waarvan het hof dient kennis te nemen bij de beoordeling van deze zaak?