ECLI:NL:GHARL:2014:5495

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juli 2014
Publicatiedatum
8 juli 2014
Zaaknummer
200.109.876-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vordering tot ongedaanmaking van registraties door ING Bank N.V. en proceskostenveroordeling

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een hoger beroep ingesteld door [appellant 1] en [appellant 2] tegen ING Bank N.V. De appellanten, waarbij [appellant 1] optreedt als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige zoon [appellant 2], hebben in eerste aanleg een vordering ingesteld om de registraties van [appellant 2] in het incidentenregister van ING ongedaan te maken. Deze registraties waren het gevolg van een phishingfraude waarbij [appellant 2] als katvanger werd beschouwd. De kantonrechter had in eerdere vonnissen geoordeeld dat [appellant 1] niet-ontvankelijk was in haar vorderingen, omdat zij geen machtiging had overgelegd voor het instellen van de vordering namens haar zoon.

In hoger beroep heeft het hof de procedure en de eerdere uitspraken van de rechtbank kritisch bekeken. De appellanten hebben grieven ingediend tegen de beslissing van de rechtbank, waarbij zij betogen dat de rechtbank zich ten onrechte bevoegd heeft geacht om over het incident te oordelen en dat [appellant 1] wel degelijk gemachtigd was om de vordering namens [appellant 2] in te stellen. Het hof heeft vastgesteld dat de machtiging van de kantonrechter slechts betrekking had op het verzoek tot heropening van de rekening van [appellant 2] en niet op de vordering tot ongedaanmaking van de registraties.

Het hof heeft de grieven van de appellanten deels gegrond verklaard, waardoor het bestreden vonnis van de rechtbank in zoverre is vernietigd. De proceskosten in het incident zijn gecompenseerd, terwijl [appellant 1] q.q. in de hoofdzaak niet-ontvankelijk is verklaard in haar vordering. De proceskosten zijn aan de zijde van ING begroot op € 1.012,00. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.109.876/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 190152/HZ ZA 11-964)
arrest van de tweede kamer van 8 juli 2014
in de zaak van
[appellant 1],
pro se alsmede in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kind
[appellant 2],
hierna:
[appellant 1],
2. [appellant 2],
hierna:
[appellant 2],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten],
advocaat: mr. J.P. van Dijk, kantoorhoudend te [woonplaats],
tegen
ING Bank N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
ING,
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 20 september 2011 en van 18 april 2012 van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 4 juli 2012,
- de memorie van grieven in incident en in de hoofdzaak (met producties),
- de memorie van antwoord in incident en in de hoofdzaak (met producties).
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellant 1] luidt:
"
Dat het Uw Gerechtshof Leeuwarden, moge behagen bij arrest te vernietigen het vonnis c.q. de vonnissen van de Rechtbank Zwolle-Lelystad, Sector Civiel, zoals op 18 april 2012 onder rolnummer 190152/HZ ZA 11-964 gewezen en opnieuw rechtdoende, doende wat de eerste rechter had behoren te doen, alsnog bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar te verklaren bij voorraad, te beslissen als volgt:
In incident:
Te vernietigen de beslissing in incident zoals ten laste van [appellant 2] uitgesproken
alsmede te vernietigen de veroordeling in de proceskosten in incident zoals ten aanzien van
[appellant 1] uitgesproken.
In de hoofdzaak:
Te vernietigen de beslissing in de hoofdzaak zoals ten aanzien van [appellant 1] qq uitgesproken en
[appellant 1] te ontheffen van de proceskostenveroordeling e.e.a. zoals eveneens uitgesproken.
Voorts geïntimeerde te veroordelen om de registraties ten aanzien van [appellant 2]
ongedaan te maken op straffe van verbeurte van een dwangsom van E. 1.000,00 per dag voor iedere dag die deze binnen twee dagen na betekening van de te geven beslissing in gebreke blijft aan de inhoud van deze beslissing te voldoen.
Voorts geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide instanties."

3.De vaststaande feiten en het verloop van de procedure in eerste aanleg

3.1
In deze procedure kan als vaststaand van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1
De zoon van [appellant 1], [appellant 2] (hierna: [appellant 2]), heeft bij ING een jongerenrekening aangehouden. Op die rekening is op 4 oktober 2010 € 2.500,- ontvangen van een rekening van mevrouw J.P. Braakman. Dat bedrag is de daaropvolgende nacht door een viertal opnames van de rekening van [appellant 2] gehaald. [appellant 2] was op dat moment vijftien jaar oud. Deze storting en opname maakten onderdeel uit van een zogenoemde phishingfraude, waarbij in totaal € 23.400,- is buitgemaakt. De verdenking aan de zijde van ING dat [appellant 2] bij deze fraude als katvanger is opgetreden heeft ertoe geleid dat ING de relatie met hem heeft beëindigd en dat op initiatief van ING en op grond van het ‘Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen’ zijn persoonsgegevens in interne incidentenregisters zijn opgenomen.
3.1.2
Op 11 januari 2011 heeft de kantonrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad ingevolge artikel 1:349 in samenhang met artikel 1:253k BW [appellant 1] gemachtigd namens [appellant 2] een bevel te verzoeken om tot heropening van diens rekening over te gaan.
3.1.3
[appellant 1] voor zich en als wettelijk vertegenwoordiger van [appellant 2] heeft vervolgens bij de kantonrechter meerdere vorderingen tegen ING ingesteld, waaronder de vordering om ING ‘te veroordelen om registraties ongedaan te maken op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag voor iedere dag die deze binnen twee dagen na betekening van de te geven beslissing in gebreke blijft’ (hierna: vordering sub 2). ING heeft vervolgens in een incident de niet-ontvankelijkheid van [appellant 2] bepleit omdat (i) geen machtiging is overgelegd tot het instellen van vordering sub 2; (ii) aan een dergelijk verzoek vooraf moet gaan een verzoek aan ING tot verwijdering van deze gegevens (artikel 46 lid 2 jo 36 Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en (iii) ) een dergelijk verzoek op grond van de Wbp met een verzoekschrift moet worden ingeleid. In hetzelfde incident is bepleit dat [appellant 1] pro se niet-ontvankelijk is, kort gezegd omdat de vordering wat haar betreft geen steun vindt in de feiten.
3.2
Bij incidenteel vonnis van 20 september 2011 heeft de kantonrechter ambtshalve geconcludeerd dat hij niet bevoegd is om te oordelen over vordering sub 2 . Om die reden is de zaak op dat onderdeel naar de rechtbank verwezen in de stand waarin deze zich op dat moment bevond. Daarbij heeft de kantonrechter overwogen dat de rechtbank zal hebben te oordelen over het door ING opgeworpen incident.
3.3
Bij vonnis van 18 april 2012 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle de vordering in het incident toegewezen, en [appellant 1] zowel pro se als in haar hoedanigheid van vertegenwoordiger van [appellant 2] beiden niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen. Zowel in het incident als in de hoofdzaak is [appellant 1] in de proceskosten verwezen.
3.4
De rechtbank overwoog daartoe als volgt.
“3.1
Nu door ING onweerspreken is gesteld dat door haar geen persoonsgegevens van [appellant 1] in het incidentenregister zijn geregistreerd, is [appellant 1] pro se in de hoofdzaak niet ontvankelijk in haar vordering tot ongedaanmaking van de registraties. (…)
3.2
Gesteld noch gebleken is dat [appellant 1] (qq) een machtiging van de kantonrechter heeft gevraagd of verkregen voor het instellen van voornoemde vordering. [appellant 1] (qq) heeft die in elk geval niet overgelegd, terwijl zij daartoe ruimschoots in de gelegenheid is geweest en ING bovendien hij herhaling heeft gewezen op het ontbreken van deze machtiging. Uit het voorgaande volgt dat [appellant 1] (qq) in de hoofdzaak ook in deze vordering niet ontvankelijk zal dienen te worden verklaard.“

4.De grieven

4.1
De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling en bevatten kort gezegd de hierna te bespreken drie klachten. De eerste klacht is geformuleerd in het belang van zowel [appellant 1] q.q. als [appellant 1] pro se. De tweede klacht is geformuleerd in het belang van [appellant 2] (door [appellant 1] q.q.), de derde is aangevoerd in het belang van [appellant 1] pro se.
4.1.1
De eerste klacht: ten onrechte heeft de rechtbank zich bevoegd geoordeeld om over het incident te oordelen. In feite heeft de kantonrechter dat namelijk al gedaan. Het incident was immers geëindigd met de tussenbeslissing van 20 september 2011. De kantonrechter heeft slechts beoogd de hoofdzaak naar de rechtbank te verwijzen.
4.1.2
Het hof kan [appellant 1] in deze klacht niet volgen, omdat uit de hiervoor weergegeven procesgang blijkt dat de kantonrechter, zich absoluut onbevoegd achtend, (ook) de beslissing in het incident aan de rechtbank heeft overgelaten.
4.1.3
De tweede klacht: ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant 1] niet gemachtigd was om vordering sub 2 namens haar zoon in te stellen.
4.1.4
[appellant 1] (q.q.) volstaat ter toelichting op deze klacht met verwijzing naar de hiervoor geciteerde machtiging. Net zo min als de rechtbank kan het hof daarin echter een machtiging lezen tot het instellen van een vordering tot ongedaanmaking van de uitgevoerde registraties; de machtiging was beperkt tot het vorderen van de heropening van de rekening van [appellant 2].
4.1.5
De derde klacht: ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant 1] vordering sub 2 (mede) pro se heeft ingesteld. [appellant 1] heeft in de hoofdzaak namelijk geen doorhaling gevorderd ten aanzien van haarzelf van registraties in het Incidentenregister.
4.1.6
Op dit onderdeel treffen de grieven doel. Weliswaar blijkt uit het petitum niet duidelijk of onderdeel 2 van de vordering mede door [appellant 1] pro se is ingesteld, uit de onderbouwing van de vordering blijkt afdoende dat zulks niet het geval was. Ter onderbouwing is immers slechts aangevoerd dat registratie ten aanzien van [appellant 2] heeft plaatsgehad (wat ook vaststaat). Het dossier biedt verder geen aanknopingspunten voor de stelling dat ook ten aanzien van [appellant 1] zelf een dergelijke registratie op welke wijze dan ook aan de orde is geweest.

5.Slotsom

5.1
De grieven slagen deels, zodat het bestreden vonnis in zoverre moet worden vernietigd. In het incident zullen de proceskosten worden gecompenseerd, gelet op het feit dat het incident ten aanzien van [appellant 1] q.q. wel doel treft, maar ten aanzien van [appellant 1] pro se niet. In de hoofdzaak is geen plaats voor enige proceskostenveroordeling ten behoeve van [appellant 1] pro se, aangezien evenmin sprake is van een vordering van [appellant 1] pro se waarover moet worden geoordeeld. Omdat de vordering van [appellant 1] q.q. terecht niet-ontvankelijk is verklaard, zal deze partij in eerste aanleg wel de kosten in de hoofdzaak moeten dragen. In hoger beroep zullen de proceskosten eveneens worden gecompenseerd.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle van 18 april 2012 en opnieuw rechtdoende;
in het incident
wijst de vordering van ING in het incident toe voor zover die betrekking heeft op de vordering van [appellant 1] q.q.;
wijst de vordering van ING in het incident af voor zover die betrekking heeft op de vordering van [appellant 1] pro se;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in de hoofdzaak
verklaart [appellant 1] q.q. niet-ontvankelijk in haar vordering;
veroordeelt [appellant 1] q.q. in de proceskosten, aan de zijde van ING tot op heden begroot
op € 1.012,00.
in het incident en in de hoofdzaak
verklaart deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad.
Compenseert de proceskosten in dit hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. W. Breemhaar en mr. B.J.H. Hofstee, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 8 juli 2014.