In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland inzake een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2008. De inspecteur had eerder de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslag en de opgelegde verzuimboete niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, maar enkel voor wat betreft de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de boetebeschikking. De rechtbank heeft de verzuimboete verminderd en de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de inspecteur niet alle relevante stukken heeft overgelegd en dat zijn bezwaren tegen de aanslag en de beschikking heffingsrente ontvankelijk moeten worden verklaard. De inspecteur heeft ter zitting van het hof het incidentele hoger beroep tegen de vermindering van de verzuimboete ingetrokken. Het hof heeft vastgesteld dat de inspecteur de aanslag op 11 maart 2011 heeft vastgesteld en dat de aanslag met dagtekening 25 juni 2011 aan belanghebbende is opgelegd. Belanghebbende heeft geen bewijs geleverd voor zijn stelling dat hij eerder bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslag.
Het hof heeft geoordeeld dat de inspecteur niet in strijd heeft gehandeld met artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat belanghebbende niet voldoende heeft gemotiveerd waarom bepaalde stukken van belang zouden zijn voor de besluitvorming. Het hof heeft ook geoordeeld dat de verzuimboete ten onrechte is opgelegd, omdat de inspecteur niet kon aantonen dat de aanmaning daadwerkelijk is verzonden. Het hof heeft het hoger beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de verzuimboete vernietigd en de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.