ECLI:NL:GHARL:2014:5530

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juli 2014
Publicatiedatum
10 juli 2014
Zaaknummer
13/00948
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inkomstenbelasting en verzuimboete met betrekking tot termijnoverschrijding en verblijf in het buitenland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland inzake een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2008. De inspecteur had eerder de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslag en de opgelegde verzuimboete niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, maar enkel voor wat betreft de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de boetebeschikking. De rechtbank heeft de verzuimboete verminderd en de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.

Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de inspecteur niet alle relevante stukken heeft overgelegd en dat zijn bezwaren tegen de aanslag en de beschikking heffingsrente ontvankelijk moeten worden verklaard. De inspecteur heeft ter zitting van het hof het incidentele hoger beroep tegen de vermindering van de verzuimboete ingetrokken. Het hof heeft vastgesteld dat de inspecteur de aanslag op 11 maart 2011 heeft vastgesteld en dat de aanslag met dagtekening 25 juni 2011 aan belanghebbende is opgelegd. Belanghebbende heeft geen bewijs geleverd voor zijn stelling dat hij eerder bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslag.

Het hof heeft geoordeeld dat de inspecteur niet in strijd heeft gehandeld met artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat belanghebbende niet voldoende heeft gemotiveerd waarom bepaalde stukken van belang zouden zijn voor de besluitvorming. Het hof heeft ook geoordeeld dat de verzuimboete ten onrechte is opgelegd, omdat de inspecteur niet kon aantonen dat de aanmaning daadwerkelijk is verzonden. Het hof heeft het hoger beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de verzuimboete vernietigd en de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/00948
uitspraakdatum:
8 juli 2014
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te
[Z](hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 augustus 2013, nummer
AWB 12/5727, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Amersfoort(hierna: de Inspecteur).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 25 juni 2011 voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 237.750. Tevens is bij beschikkingen een verzuimboete van € 226 opgelegd en € 14.102 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 20 oktober 2012 de tegen de aanslag en de beschikkingen gerichte bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft de Inspecteur ambtshalve de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 93.517, de verzuimboete gehandhaafd en de beschikking heffingsrente verminderd tot € 6.769.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 22 augustus 2013 het beroep gegrond verklaard, doch uitsluitend voor zover dit ziet op de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift met betrekking tot de boetebeschikking, de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de boetebeschikking vernietigd, het bezwaar tegen de boetebeschikking ontvankelijk verklaard, de verzuimboete verminderd tot € 214 en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 944 en tot vergoeding van het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2014. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. [A]. Namens de Inspecteur is verschenen mr. [B], bijgestaan door drs. [C].
1.7.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

2.1.
Op 29 december 2010 doet [D], registeraccountant verbonden aan [E] NV te [L 1], namens belanghebbende elektronisch aangifte IB/PVV voor de jaren 2006, 2007 en 2008.
2.2.
Bij brief van 11 maart 2011 deelt de Inspecteur belanghebbende mee dat hij diezelfde dag de aanslag IB/PVV 2008 heeft vastgesteld en dat hij daarbij de aangifte heeft gevolgd met uitzondering van de te verrekenen loonbelasting.
2.3.
De aanslag IB/PVV 2008 is gedagtekend 25 juni 2011.
2.4.
Bij brief van 3 oktober 2012 bericht de Inspecteur de huidige gemachtigde mr. [A] dat hij het bij brief van 21 september 2012 gemaakte bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2008 niet-ontvankelijk verklaart omdat dit buiten de wettelijke termijn van zes weken is ingediend. De Inspecteur deelt tevens mee dat hij ambtshalve het verzamelinkomen zal verminderen met het bedrag van de ingehouden doch niet afgedragen loonheffing en dat de verzuimboete wordt gehandhaafd omdat het uitgereikte aangiftebiljet, ook na aanmaning, niet tijdig is geretourneerd.
2.5.
De uitspraak op bezwaar is gedagtekend 20 oktober 2012. De toegezegde ambtshalve te verlenen vermindering is daarbij gerealiseerd.
2.6.
De Rechtbank heeft het bezwaar tegen de boetebeschikking ontvankelijk verklaard omdat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende met de te late indiening van het bezwaarschrift in verzuim is geweest. De Rechtbank heeft de verzuimboete verminderd met 5% in verband met overschrijding van de in artikel 6 EVRM bedoelde redelijke termijn.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de bezwaren tegen de aanslag en de beschikking heffingsrente terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard en of de verzuimboete terecht is opgelegd.
De Inspecteur heeft ter zitting van het Hof het tegen de vermindering van de verzuimboete gerichte incidentele hoger beroep ingetrokken.
3.2.
Belanghebbende stelt in hoger beroep dat de Inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd, dat de bezwaren tegen de aanslag en de beschikking heffingsrente ontvankelijk moeten worden verklaard, dat de zaak voor inhoudelijke behandeling van het geschil moet worden teruggewezen naar de Inspecteur en dat de verzuimboete moet worden vernietigd.
3.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Overwegingen

Schending artikel 8:42 Algemene wet bestuursrecht
4.1.
Belanghebbende stelt dat de Inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd en dat met name een van de Belastingdienst afkomstig memo ontbreekt, welk stuk door de gemeente Apeldoorn met een beroep op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), is ingebracht in een door belanghebbende tegen die gemeente aangespannen procedure inzake de vervallenverklaring van zijn paspoort.
De Inspecteur bestrijdt dat hij niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 8:42 van de Awb en stelt dat hij alle op de onderhavige zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd.
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende verklaard dat hij een geschoonde versie van het bedoelde memo bezit, maar dat hij dat niet bij zich heeft. Belanghebbende heeft, daarnaar gevraagd door het Hof, niet nader gepreciseerd welk stuk het betreft en evenmin aangegeven waarom dit stuk voor het onderhavige geschil van belang kan zijn.
4.2.
Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad dient artikel 8:42 van de Awb aldus te worden uitgelegd dat, behoudens gevallen van gerechtvaardigde weigering op grond van artikel 8:29 van de Awb en uitzonderingsgevallen als misbruik van procesrecht, tegemoet dient te worden gekomen aan een verzoek van de belanghebbende tot overlegging van een bepaald stuk indien deze voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat het stuk van enig belang kan zijn (geweest) voor de besluitvorming in zijn zaak (HR 25 april 2008, nr. 43448, ECLI:NL:HR:2008:BA3823 en HR 15 november 2013, nr. 12/00606, ECLI:NL:HR:2013:1129). Nu belanghebbende, hoewel hij een geschoonde versie van het betreffende stuk in bezit heeft, verzuimd heeft te preciseren welk stuk hij overgelegd wenst te zien en waarom dat stuk van belang zou kunnen zijn (geweest) voor de beslissing van de Inspecteur om de bezwaren tegen de aanslag IB/PVV 2008 en daarbij opgelegde beschikking heffingsrente niet-ontvankelijk te verklaren, kan naar het oordeel van het Hof niet worden geconcludeerd dat sprake is van schending van het bepaalde in artikel 8:42 van de Awb. De enkele stelling van belanghebbende dat de Inspecteur wellicht ook andere op de zaak betrekking hebbende stukken niet heeft overgelegd, kan zonder nadere motivering, welke evenwel ontbreekt, evenmin tot de conclusie leiden dat sprake is van schending van het bepaalde in artikel 8:42 van de Awb.
Ontvankelijkheid bezwaar
4.3.
Belanghebbende stelt dat uit de overgelegde correspondentie met de Belastingdienst blijkt dat hij binnen de reguliere termijn dan wel prematuur bezwaar heeft gemaakt en dat de Inspecteur sinds september 2010 op de hoogte is van zijn bezwaren tegen de (nog op te leggen) aanslag IB/PVV 2008. Bovendien stelt hij dat de Belastingdienst geen gevolg heeft gegeven aan zijn verzoek de aanslag aan zijn adviseur te zenden, als gevolg waarvan hij eerst na terugkeer van een verblijf van vijf à zes weken in het buitenland, kennis heeft kunnen nemen van de aanslag.
4.4.
Vaststaat dat de Inspecteur de aanslag IB/PVV 2008 op 11 maart 2011 intern heeft vastgesteld – dat dus het bestreden besluit reeds op die datum tot stand was gekomen – hetgeen hij bij brief van diezelfde datum aan belanghebbende bekend heeft gemaakt en dat de aanslag met dagtekening 25 juni 2011 aan belanghebbende is opgelegd.
4.5.
Anders dan belanghebbende betoogt, bieden het dossier en hetgeen ter zitting door belanghebbende is aangevoerd geen enkel aanknopingspunt op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat belanghebbende eerder dan bij brief van 21 september 2012 aan de Inspecteur kenbaar heeft gemaakt dat hij bezwaren had tegen de (nog op te leggen) aanslag IB/PVV 2008. Met name de door belanghebbende overgelegde e-mail correspondentie biedt naar het oordeel van het Hof geen enkele grond voor die conclusie. Dat bij belanghebbende reeds voor het opleggen van de onderhavige aanslag de intentie bestond om met de ontvanger over diverse jaren, waaronder 2008, een schikking met betrekking tot het te betalen bedrag aan IB/PVV te treffen, doet daaraan niet af.
4.6.
Belanghebbende heeft geen enkel bewijs bijgebracht van zijn stelling dat hij de Inspecteur heeft verzocht om de onderhavige aanslag aan zijn adviseur toe te zenden.
Vaststaat dat de aanslag met dagtekening 25 juni 2011 aan het toenmalige adres van belanghebbende - [a-straat] 13, [L 2] - is gezonden en dat belanghebbende na terugkeer van een verblijf van vijf à zes weken in het buitenland daarvan kennis heeft genomen. De omstandigheid dat belanghebbende eerst later kennis van de aanslag heeft kunnen nemen, levert geen grond op voor een verschoonbare termijnoverschrijding. Nu belanghebbende, kennelijk zonder maatregelen te nemen voor de behandeling van zijn post, voor vijf à zes weken naar het buitenland is vertrokken, komt een eventuele termijnoverschrijding als gevolg van zijn afwezigheid, voor zijn rekening.
Ook overigens heeft belanghebbende geen gronden aannemelijk gemaakt die tot een verschoonbare termijnoverschrijding kunnen leiden.
Boete
4.7.
Ingevolge artikel 26b, in samenhang met artikel 24a, lid 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt het (hoger)beroepschrift geacht mede te zijn gericht tegen de boete. In de brief van 7 februari 2014 heeft belanghebbende het hoger beroep tegen de verzuimboete nader gemotiveerd. Daarbij heeft hij onder andere betwist dat de aanmaning van 1 maart 2010, waarvan de Inspecteur een kopie bij het verweerschrift in eerste aanleg heeft gevoegd, daadwerkelijk is verzonden. De Inspecteur, op wie in dezen de bewijslast rust, heeft ter zitting van het Hof verklaard dat hij niet beschikt over nader bewijs waaruit blijkt dat de aanmaning is verzonden. Dit brengt, gelet op het bepaalde in 67a AWR, mee dat de Inspecteur ten onrechte een verzuimboete wegens het niet tijdig indienen van de aangifte heeft opgelegd. De verzuimboete dient derhalve te worden vernietigd.
Slotsom
Het hoger beroep van belanghebbende dient gegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht komen hiervoor in aanmerking de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand tot een bedrag van € 1.461 (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift, 1 punt voor de schriftelijke zienswijze na incidenteel hoger beroep en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487 en wegingsfactor 1).

6.Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, doch uitsluitend voor wat betreft de vermindering van de verzuimboete tot € 214;
  • vernietigt de verzuimboete;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep tot een bedrag van € 1.461;
  • gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 118 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
8 juli 2014.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (M.G.J.M. van Kempen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 8 juli 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen
binnen zes wekenna de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20303, 2500 EH Den Haag
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.