ECLI:NL:GHARL:2014:558

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 januari 2014
Publicatiedatum
29 januari 2014
Zaaknummer
200.093.318-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum wettelijke handelsrente bij ontbreken factuur en vaststelling overnamebalans

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om de ingangsdatum van de wettelijke handelsrente in een situatie waarin partijen waren overeengekomen dat de restant koopsom zou worden betaald vijf dagen na de vaststelling van een overnamebalans. De appellante, gevestigd te Stiens, had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, gevestigd te Hallum, met betrekking tot een onbetaalde restant koopsom van € 92.070,-. Het hof oordeelde dat de wettelijke handelsrente pas verschuldigd was vanaf 21 december 2003, omdat partijen niet in staat waren geweest om in onderling overleg een definitieve overnamebalans vast te stellen. Het hof stelde vast dat er geen factuur was ontvangen en dat de termijn voor betaling pas inging na de vaststelling van de overnamebalans, die in dit geval niet had plaatsgevonden. De appellante had betoogd dat de uiterste dag van betaling op 6 april 2003 was, maar het hof volgde deze redenering niet, omdat de termijn van vijf werkdagen pas inging na de vaststelling van de balans, wat niet was gebeurd. Het hof vulde de overeenkomst aan op basis van redelijkheid en billijkheid, en bepaalde dat de restant koopsom verschuldigd was vijf dagen na het staken van de onderhandelingen over de overnamebalans. De slotsom was dat de grieven van de appellante gedeeltelijk slagen, en het hof vernietigde de eerdere vonnissen en wees de vordering van de appellante toe, met veroordeling van de geïntimeerde in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.093.318/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 79087/HA ZA 06-872)
arrest van de eerste kamer van 28 januari 2014
in de zaak van
[appellante],
gevestigd te Stiens,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. L.H. Haarsma, kantoorhoudend te Paterswolde, die ook heeft gepleit,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te Hallum,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J. Stoker, kantoorhoudend te Leeuwarden, die ook heeft gepleit.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 24 september 2013 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
[appellante] heeft een akte uitlating (met productie) genomen. [geïntimeerde] heeft een akte genomen.
1.2
Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1
In het tussenarrest heeft het hof onder meer overwogen dat [appellante] een vordering op [geïntimeerde] heeft van in hoofdsom € 92.070,- en dat op deze vordering de wettelijke handelsrente van toepassing is. Ten aanzien van de ingangsdatum van de wettelijke rente heeft het hof in de rechtsoverwegingen 3.21 en 3.22 het volgende overwogen:
"3.21 De vraag die resteert is met ingang van wanneer de wettelijke handelsrente verschuldigd is. [appellante] meent dat een uiterste dag van betaling is overeengekomen, te weten 6 april 2003. Het hof volgt [appellante] niet in dit betoog. In de koopovereenkomst is weliswaar bepaald dat partijen uiterlijk op 1 april 2003 een definitieve overnamebalans zullen vaststellen en dat uiterlijk 5 werkdagen na het vaststellen van de definitieve overnamebalans de restant koopsom dient te worden betaald, maar daaruit volgt niet dat de restant koopsom ook uiterlijk op 6 april 2003 dient te worden betaald wanneer partijen op 1 april 2003 nog geen overeenstemming hebben bereikt over de definitieve overnamebalans. De termijn van 5 werkdagen gaat pas in vanaf het moment dat partijen in onderling overleg een definitieve overnamebalans hebben vastgesteld. Van dat laatste is nimmer sprake geweest.3.22 Het hof stelt vast dat een factuur ontbreekt. In het dossier heeft het hof ook geen met een factuur vergelijkbaar betalingsverzoek aangetroffen. Ook is het hof niet duidelijk tot welk moment partijen met elkaar hebben overlegd over de totstandkoming van een definitieve overnamebalans, zodat het niet kan aansluiten bij dat moment als het moment waarop de definitieve overnamebalans geacht moet worden tot stand te zijn gekomen. Het hof ziet in een en ander reden om partijen in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten over de ingangsdatum van de wettelijke handelsrente."
2.2
In hun akte hebben beide partijen zich over de ingangsdatum uitgelaten. [appellante] heeft het hof ook verzocht terug te komen op de berekening van de verschuldigde hoofdsom. Volgens [appellante] bedraagt de hoofdsom, bij een correcte toepassing van de door het hof gehanteerde uitgangspunten geen € 92.070,- maar € 96.907,-. [appellante] beroept zich in dit verband op een door haar accountant opgestelde berekening. Het hof volgt [appellante] niet in dit betoog. Anders dan de accountant in zijn berekening betoogt, hoeft geen rekening te worden gehouden met de vennootschapsbelasting die verschuldigd is over de in de prognosebalans bepaalde waarde van de voorraden. De vordering van [appellante] is gelijk aan het netto-verschil tussen de werkelijke waarde van de voorraden en de in de prognosebalans bepaalde waarde. Omdat netto-verschil te kunnen bepalen dienen de bruto-waarden te worden vergeleken, waarna een bruto-verschil resteert. Op dat verschil dient de verschuldigde vennootschapsbelasting in mindering te worden gebracht. Bovendien gaat de accountant voor een deel van de vordering uit van een vennootschapsbelasting van 29%. dat standpunt is niet alleen tardief - het is niet eerder ingenomen -, maar ook inhoudelijk onjuist omdat de eerste schijf van de vennootschapsbelasting al is "opgesoupeerd" door de reeds betaalde overwaarde. Het hof ziet dan ook geen reden terug te komen op zijn beslissing over de hoofdsom.
2.3
Ten aanzien van de ingangsdatum van de wettelijke handelsrente heeft [appellante] primair betoogd dat uitgegaan dient te worden van 6 april 2003, de door haar gevorderde ingangsdatum. Zij voert daartoe aan dat aansluiting gezocht kan worden bij artikel 6:119a lid 2 sub b BW. Op grond van die bepaling gaat de wettelijke rente in 30 dagen na de dag waarop de schuldenaar de prestatie heeft ontvangen. Die dag is 1 januari 2003, zodat in beginsel handelsrente verschuldigd is vanaf 1 februari 2003. De door haar gevorderde ingangsdatum van 6 april 2003 ligt na die datum, aldus [appellante].
2.4
Het hof volgt [appellante] niet in dit betoog. Artikel 6:119 lid 2 sub a BW is van toepassing indien de datum van ontvangst van de factuur niet vaststaat, of indien de factuur is ontvangen voordat de prestatie is ontvangen. Beide situaties doen zich in dit geval niet voor.
2.5
Subsidiair bepleit [appellante] aansluiting te zoeken bij de datum van de laatste betaling door [geïntimeerde], te weten 17 juni 2003. Volgens haar is de handelsrente dan vanaf vijf dagen na 17 juni 2003 verschuldigd. [appellante] heeft niet toegelicht hoe de door haar (subsidiaire) bepleite benadering zich verhoudt tot de regeling van de ingangsdatum van de wettelijke handelsrente in artikel 6:119a lid 2 BW. Het hof ziet ook geen aanknopingspunten met deze regeling. De subsidiaire vordering van [appellante] is dan ook niet toewijsbaar.
2.6
[geïntimeerde] meent dat voor de ingangsdatum aansluiting moet worden gezocht bij de bepaling in het koopcontract inhoudende dat de koopprijs verschuldigd is vijf dagen nadat de definitieve overnamebalans is vastgesteld. Nu partijen zelf de overnamebalans niet hebben vastgesteld, maar het hof op grond van artikel 7:4 BW de koopprijs heeft bepaald, dient volgens [geïntimeerde] te worden aangesloten bij het arrest van het hof. De definitieve overnamebalans wordt geacht tot stand te zijn gekomen op de dag van het eindarrest van het hof. De wettelijke handelsrente is dan verschuldigd vijf dagen na het arrest, aldus [geïntimeerde].
2.7
Het hof kan zich ook niet verenigen met deze benadering. [geïntimeerde] gaat er aan voorbij dat partijen zijn overeengekomen dat zijzelf de koopprijs zouden vaststellen door in onderling overleg een overnamebalans op te stellen. Door (overigens niet in het eindarrest, maar al in het tussenarrest) de koopprijs vast te stellen, doet het hof achteraf wat partijen zelf, in onderling overleg, al veel eerder hadden moeten doen. De datum van het arrest is dan ook niet doorslaggevend voor het bepalen van de ingangsdatum van de wettelijke rente.
2.8
In de koopovereenkomst zijn partijen ervan uitgegaan dat zij uiterlijk op 1 april 2003 de definitieve overnamebalans, en daarmee de definitieve koopprijs, zouden hebben vastgesteld. Zij hebben het tijdstip van betaling van het nog onbetaalde deel van de definitieve koopsom gekoppeld aan het tijdstip van vaststelling van de overnamebalans. Partijen hebben niet geregeld wat de gevolgen zouden zijn wanneer zij er niet in zouden slagen in onderling overleg een definitieve overnamebalans vast te stellen en vanaf welk moment het onbetaald gebleven deel van de koopsom dan verschuldigd zou zijn. In zoverre bevat de overeenkomst een hiaat. Naar het oordeel van het hof brengen de eisen van redelijkheid en billijkheid mee dat indien partijen de definitieve koopprijs niet in onderling overleg kunnen vaststellen de restant koopprijs verschuldigd is vijf dagen nadat partijen de onderhandelingen over het in onderling overleg vaststellen van de overnamebalans en van de koopsom hebben gestaakt. Het hof vult de overeenkomst in zoverre aan. De datum van vijf dagen na het definitief staken van de onderhandelingen is dan te beschouwen als de uiterste dag van betaling in de zin van artikel 6:119a lid 1 BW.
2.9
Uit de overgelegde stukken (onder meer productie 13 bij de conclusie van repliek en punt 12 van de conclusie van dupliek) volgt dat partijen tot half december 2003 geprobeerd hebben elkaar te vinden ten aanzien van de waardering van de voorraden. Na half december 2003 hebben er geen gesprekken meer plaatsgevonden met als inzet het vaststellen van de
definitieve overnamebalans. Rekening houdend met de overeengekomen termijn van vijf dagen zal het hof uitgaan van 20 december 2003 als de datum waarop de restant koopprijs uiterlijk had moeten worden betaald. De wettelijke handelsrente is aldus verschuldigd vanaf 21 december 2003.
2.1
[geïntimeerde] heeft er nog op gewezen dat [appellante] lang gewacht heeft met het treffen van invorderingsmaatregelen. De wettelijke rente zou daardoor onnodig zijn opgelopen. Het hof volgt [geïntimeerde] niet in dit betoog. Indien [geïntimeerde] op 21 december 2003 zou hebben betaald hetgeen zij verschuldigd was, zou zij in het geheel geen wettelijke rente zijn verschuldigd.
2.11
De slotsom is dat de grieven van [appellante] gedeeltelijk slagen. Het hof zal de in de memorie van grieven bestreden vonnissen van de rechtbank dan ook vernietigen en opnieuw rechtdoende de vordering van [appellante] toewijzen zoals hiervoor is overwogen.
2.12
[appellante] is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep deels in het gelijk gesteld. Van haar vordering is een substantieel bedrag toegewezen. Anderzijds is minder dan de helft toegewezen van het door haar gevorderde bedrag. Het hof ziet daarin aanleiding [geïntimeerde] te veroordelen in de helft van de aan [appellante] gevallen proceskosten (geliquideerd salaris van de advocaat: in eerste aanleg 7,5 punten (inclusief beslag) en in appel 3,5 punten, tarief V).

3.De beslissingHet gerechtshof:vernietigt de vonnissen van 13 januari 2010, 2 maart 2011 en 25 mei 2011 tussen partijen gewezen,en opnieuw rechtdoende:veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellante] te betalen een bedrag van € 92.070,-, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 21 december 2003 tot aan het tijdstip van voldoening;veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van de helft van de proceskosten van [geïntimeerde] en begroot de door [geïntimeerde] verschuldigde proceskosten op:

- € 2.511,31 aan verschotten en € 5.328,75 voor geliquideerd salaris van de advocaat voor de procedure in eerste aanleg;
- € 2.394,66 aan verschotten en € 4.606,- voor geliquideerd salaris van de advocaat in hoger beroep;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. H. de Hek, mr. J.H. Kuiper en mr. M. Wolters en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
28 januari 2014.