ECLI:NL:GHARL:2014:5630

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juli 2014
Publicatiedatum
15 juli 2014
Zaaknummer
200.069.486
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping op grond van bedrog met betrekking tot de legalisering van een illegale situatie rondom een woning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een herroepingsverzoek van eisers, die schadevergoeding vorderden in verband met de illegale status van hun woning. De zaak betreft een herroeping op grond van bedrog, waarbij eisers stelden dat gedaagden belangrijke correspondentie met de gemeente over de legalisering van de illegale situatie hadden achtergehouden. Het hof heeft in eerdere tussenarresten reeds een aantal zaken behandeld en heeft de procedure heropend om nieuwe feiten en producties te beoordelen.

Eisers hebben nieuwe producties ingediend, waaronder een omgevingsvergunning en een legesnota, die relevant zijn voor de legalisering van de woning. Het hof heeft vastgesteld dat de gemeente geen actief handhavingsbeleid voert en dat er geen reden is om aan te nemen dat handhaving zal plaatsvinden. Dit heeft geleid tot de conclusie dat gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn vordering tot schadevergoeding.

Het hof heeft het eindarrest van 29 mei 2012 vernietigd en opnieuw recht gedaan. Eisers zijn veroordeeld tot betaling van legeskosten en buitengerechtelijke kosten, maar het hof heeft ook de kosten van gedaagde in hoger beroep begroot. De beslissing omtrent de proceskosten in eerste aanleg is bekrachtigd. Het hof heeft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissingen onmiddellijk moeten worden nageleefd, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.069.486/02 en 200.070.726/02
(zaaknummers rechtbank Arnhem 186206 respectievelijk 191723)
arrest van de tweede kamer van 15 juli 2014
in de zaak van

1.[eiser 1 tot herroeping] en

2.
[eiser 2 tot herroeping],
beiden wonende te [woonplaats],
3.
[eiser 3 tot herroeping]en
4.
[eiser 4 tot herroeping],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers tot herroeping,
hierna gezamenlijk aan te duiden als: [eisers tot herroeping] en afzonderlijk als het echtpaar [eisers 1 en 2 tot herroeping] respectievelijk het echtpaar [eisers 3 en 4 tot herroeping],
advocaat: mr. E.M. Vos,
tegen:

1.[gedaagde 1 tot herroeping],

wonende te [woonplaats],
2. de gezamenlijke erfgenamen van [gedaagde 2 tot herroeping], overleden op [datum],
bij leven wonende te [woonplaats],
gedaagden tot herroeping,
hierna: [gedaagden tot herroeping],
advocaat: mr. S.C. Veenhoff.

1.Het verloop van het geding

1.1
Voor het verloop van het geding tot en met het arrest van 29 oktober 2013 (hierna: het tussenarrest), verwijst het hof naar dat arrest.
1.2.
Het vervolg van de procedure blijkt uit:
- de akte in het geding brengen van producties van [gedaagden tot herroeping];
- het proces-verbaal van comparitie van partijen;
- de akteverzoek nieuwe feiten en inbreng nieuwe producties van [eisers tot herroeping];
- de antwoordakte van [gedaagde 1 tot herroeping];
- de akte houdende reactie op inbreng nieuw feit van [eisers tot herroeping]
1.3
Vervolgens hebben partijen andermaal de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof andermaal arrest bepaald.

2.Voortgezette beoordeling van de vordering tot herroeping

2.1
Het hof roept in herinnering dat het bij het tussenarrest het geding in beide zaken heeft heropend. Ingevolge het tussenarrest heeft het hof met partijen in de zaak met nummer 200.069.486 gecompareerd.
2.2
Bij hun akte verzoek nieuwe feiten en inbreng nieuwe producties hebben [eisers tot herroeping] enkele nieuwe producties overgelegd en toegelicht. Het gaat deels om stukken die ten tijde van de comparitie van partijen nog niet bestonden (een omgevingsvergunning van 20 januari 2014 en een legesnota van 30 januari 2014) en anderdeels om stukken waarover [eisers tot herroeping] eerst na de comparitie van partijen de beschikking hebben gekregen. Het overleggen van deze nieuwe stukken is niet in strijd met de goede procesorde en ook overigens toelaatbaar. Ook is niet ontoelaatbaar dat [eisers tot herroeping] naar aanleiding van deze stukken nieuwe verweren tegen de oorspronkelijke vordering van [gedaagden tot herroeping] hebben opgeworpen.
2.3
Met de omgevingsvergunning van 20 januari 2014 is de woning en een uitbouw aan de voorzijde van de woning (uitbreiding slaapkamer) gelegaliseerd.
2.4
Wat betreft de status van de overige onderdelen van de gebouwde onroerende zaak zoals door het echtpaar [eisers 1 en 2 tot herroeping] aan [gedaagden tot herroeping] verkocht (met name de garage en de carport), is relevant de verklaring van [medewerker gemeente], van 2005 tot en met 2010 bureauhoofd bij de afdeling Bouwen en Wonen van de gemeente [plaatsnaam], van 20 december 2013 (productie 27 bij akte in het geding brengen van producties). Die verklaring houdt onder meer in:
“Daarnaast is in het gesprek met de wethouder gesproken over de gevolgen van de illegale situatie. Hierover is aangegeven dat de gemeente m.b.t. illegale bouw geen actief handhavingsbeleid had en alleen op basis van klachten en handhavingsverzoeken, of wanneer sprake was van een onveilige situatie, tot handhaving zou overgaan. Ik ben na dit spreekuurgesprek zelf nog met één van de bouwinspecteurs bij de [gedaagde 1 tot herroeping] thuis op bezoek geweest om te laten bepalen of er sprake was van een onveilige situatie. Dat bleek niet zo te zijn.
Mij was duidelijk dat de informatie over het handhavingsbeleid voor de [gedaagde 1 tot herroeping] geen geruststelling gaf. Later (ik denk in 2009) heb ik hem nog eens gesproken omdat hij vreesde dat de gemeente handhavend ging optreden. Ik heb hem toen aangegeven dat daarvoor geen aanleiding was. Wij hadden geen handhavingsverzoek of klacht ontvangen.”
2.5
Gelet op deze verklaring acht het hof de kans zeer gering dat de gemeente in de toekomst tot handhaving zal overgaan wat betreft de niet-gelegaliseerde onderdelen van de gebouwde onroerende zaak zoals door het echtpaar [eisers 1 en 2 tot herroeping] aan [gedaagden tot herroeping] verkocht. Bovendien hebben [eisers tot herroeping] terecht aangevoerd dat gelet op de brief van 30 maart 2009 van wethouder [de wethouder] van de gemeente [plaatsnaam] toen legalisering van “de bestaande situatie (woning en garage)” tot de mogelijkheden behoorde en dat [gedaagden tot herroeping] daarvan ter beperking van hun schade gebruik hadden moeten maken.
2.6
Een en ander leidt alsnog tot de conclusie dat [gedaagde 1 tot herroeping] onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd dat de waarde van de woning als gevolg van het ontbreken van een bouwvergunning is verminderd en dat hij kosten zal moeten maken voor afbraak, afvoer van puin, herstel van de tuin en dergelijke. Deze onderdelen van zijn vordering zullen alsnog worden afgewezen.
2.7
Met betrekking tot de legalisering van de woning en een uitbouw aan de voorzijde van de woning (uitbreiding slaapkamer) heeft [gedaagde 1 tot herroeping] tot een bedrag van € 1.330,32 kosten voor leges gemaakt (productie 15 bij akte verzoek nieuwe feiten en inbreng nieuwe producties). Met betrekking tot deze kosten voeren [eisers tot herroeping] twee verweren. In de eerste plaats voeren zij aan dat omdat in 1988 een woonvergunning is afgegeven die betrekking had op dezelfde situatie als ten tijde van de verkoop en levering door het echtpaar [eisers 1 en 2 tot herroeping] aan [gedaagden tot herroeping], de formele rechtskracht van de woonvergunning meebrengt dat die situatie reeds legaal was, zodat het maken van legeskosten onnodig was (akte verzoek nieuwe feiten en inbreng nieuwe producties onder 10 e.v.). In de tweede plaats betwisten zij dat de legeskosten over de juiste bouwsom zijn berekend (idem onder 13 e.v.).
2.8
Beide verweren falen. Het is alleszins redelijk dat [gedaagde 1 tot herroeping], teneinde zoveel mogelijk zekerheid te verkrijgen, mee is gegaan in het door de gemeente voorgestelde traject tot legalisering. Eerder in deze procedure hebben [eisers tot herroeping] ook zelf het standpunt ingenomen dat hij uit oogpunt van schadebeperking daartoe gehouden was. Met de toelichting van [gedaagde 1 tot herroeping] bij antwoordakte (onder 7 e.v.), waarin hij onder meer citeert uit een verklaring van de zijde van de gemeente met betrekking tot de berekening van de leges, is bovendien niet aannemelijk dat [gedaagde 1 tot herroeping] onnodig te veel leges heeft betaald, althans dat [gedaagde 1 tot herroeping] daar redelijkerwijs bedacht op heeft kunnen zijn. Er bestaat dus geen reden om de legeskosten deels voor rekening van [gedaagde 1 tot herroeping] te laten.
2.9
Het voorgaande leidt er in de zaak met nummer 200.069.486 (de hoofdzaak) toe dat vernietiging van het eindarrest van 29 mei 2012 dient te volgen. Opnieuw recht doende zal het hof het vonnis van 31 maart 2010 vernietigen, behoudens de daarin vervatte proceskostenveroordeling, en het echtpaar [eisers 1 en 2 tot herroeping] veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.330,32 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 maart 2014 (vervaldatum van de nota van de gemeente), nu gesteld noch gebleken is dat die nota op een andere datum is betaald.
2.1
Bij bedoeld arrest is het echtpaar [eisers 1 en 2 tot herroeping] mede veroordeeld tot een bedrag van € 2.803,84 voor buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 29 mei 2012. Die kosten hebben in de eerste plaats voor een bedrag van € 2.303,84 betrekking op een taxatie in augustus 2011 (productie 47 bij akte van 4 oktober 2011) en hangen dus direct samen met de door [gedaagden tot herroeping] gepretendeerde waardevermindering. Omdat [gedaagden tot herroeping] – zoals [eisers tot herroeping] terecht aanvoeren – vanaf de brief van wethouder [de wethouder] van 30 maart 2009 legalisering behoorden na te streven, is het maken van deze taxatiekosten, die geen verband houden met legalisering, niet redelijk. In de tweede plaats is bij het arrest van 29 mei 2012 een bedrag van € 500 toegewezen voor buitengerechtelijke kosten voor correspondentie van [gedaagde 1 tot herroeping] met de gemeente en door zijn advocaat gevoerde of bijgewoonde besprekingen. Er rekening mee houdend dat de werkzaamheden van de advocaat van [gedaagde 1 tot herroeping] vooral na 30 maart 2009 hebben plaatsgevonden, zal het hof het bedrag van € 500 verlagen tot € 200.
2.11
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal het hof [gedaagde 1 tot herroeping] veroordelen in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van het echtpaar [eisers 1 en 2 tot herroeping]. Die kosten zal het hof begroten op € 1.188 voor griffierecht en op € 4.893 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (drie punten tarief IV à € 1.631). De beslissing omtrent de proceskosten in eerste aanleg zal het hof alsnog bekrachtigen, óók wat betreft de kosten van de vrijwaringszaak. Het instellen van een vordering in vrijwaring was gelet op hetgeen het echtpaar [eisers 1 en 2 tot herroeping] destijds wist en kon weten, een alleszins redelijke maatregel.
2.12
Het hof zal [gedaagde 1 tot herroeping] tevens veroordelen in de door het echtpaar [eisers 1 en 2 tot herroeping] gemaakte kosten van het hoger beroep in de vrijwaringsprocedure, hun veroordeling in de kosten van het echtpaar [eisers 3 en 4 tot herroeping] daaronder begrepen. De eigen kosten van het echtpaar [eisers 1 en 2 tot herroeping] zal het hof begroten op € 87,89 voor explootkosten en € 1.631 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (één punt tarief IV), waarbij het hof er rekening mee houdt dat de kosten van de meeste proceshandelingen reeds begrepen zijn in de onder 2.10 aangekondigde proceskostenveroordeling in de hoofdzaak.
2.13
In de zaak met nummer 200.070.726 (de vrijwaringszaak) moet eveneens vernietiging van het eindarrest van 29 mei 2012 volgen. Het hof zal het echtpaar [eisers 3 en 4 tot herroeping] op de in voormeld arrest vermelde gronden veroordelen tot betaling van het onder 2.8 bedoelde bedrag van € 1.330,32 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 maart 2014. Bij hun laatste akte (onder 6, in verband met 5) hebben [eisers tot herroeping] gesuggereerd dat het ontbreken van een splitsing wat betreft de legeskosten een probleem in de vrijwaringszaak zou opleveren omdat het echtpaar [eisers 3 en 4 tot herroeping] alleen aansprakelijk is voor de kosten van legalisering van de woning. Het hof volgt hen daarin niet. Anders dan waar [eisers tot herroeping] vanuit gaan betreffen de legeskosten niet mede de garage. De veroordeling van het echtpaar [eisers 3 en 4 tot herroeping] tot betaling van een bedrag van € 500 voor buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 mei 2012, zal het hof vervangen door een veroordeling tot betaling van een bedrag van € 200, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 mei 2012. Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal het hof het echtpaar [eisers 1 en 2 tot herroeping] veroordelen in de proceskosten aan de zijde van het echtpaar [eisers 3 en 4 tot herroeping] in hoger beroep. De beslissing omtrent de proceskosten in eerste aanleg zal het hof alsnog bekrachtigen.
2.14
De kosten van het echtpaar [eisers 3 en 4 tot herroeping] in de vrijwaringszaak in hoger beroep begroot het hof op € 1.188 voor griffierecht en op € 4.077,50 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (tweeënhalf punt tarief IV à € 1.631).
2.15
Als sequeel van hun vordering tot vernietiging heeft het echtpaar [eisers 1 en 2 tot herroeping] terugbetaling gevorderd van hetgeen het ingevolge het arrest van 29 mei 2012 aan [gedaagden tot herroeping] heeft voldaan, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof zal toewijzen het verschil tussen de bij dit arrest toe te wijzen bedragen en de op grond van het arrest van 29 mei 2012 betaalde bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectieve betaaldata.
2.16
Ten slotte zal het hof [gedaagde 1 tot herroeping] veroordelen in de kosten van de herzieningsprocedure. De aan de zijde van [eisers tot herroeping] gevallen kosten zal het hof begroten op € 100,81 voor explootkosten en op € 6.524 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (vier punten tarief IV à € 1.631).

3.Beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in beide zaken:
vernietigt het arrest van 29 mei 2012 en doet opnieuw recht;
in zaak 200.069.486/02:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Arnhem van 31 maart 2010 met uitzondering van de beslissing omtrent de proceskosten en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt het echtpaar [eisers 1 en 2 tot herroeping] tot betaling aan [gedaagde 1 tot herroeping] van een bedrag van € 1.330,32 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 maart 2014;
veroordeelt het echtpaar [eisers 1 en 2 tot herroeping] tot betaling aan [gedaagde 1 tot herroeping] van een bedrag van € 200, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 mei 2012;
bekrachtigt genoemd vonnis wat betreft de beslissing omtrent de proceskosten, ook wat betreft de kosten van de vrijwaringszaak in eerste aanleg;
veroordeelt [gedaagde 1 tot herroeping] in de kosten van het hoger beroep, en begroot die kosten aan de zijde van het echtpaar [eisers 1 en 2 tot herroeping] op € 1.188 voor griffierecht en op € 4.893 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt [gedaagde 1 tot herroeping] tot vergoeding aan het echtpaar [eisers 1 en 2 tot herroeping] van de kosten van de vrijwaringszaak in hoger beroep, met inbegrip van het bedrag van de kostenveroordeling ten behoeve van het echtpaar [eisers 3 en 4 tot herroeping], begroot op € 87,89 voor explootkosten en € 1.631 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief wat betreft de eigen kosten van het echtpaar [eisers 1 en 2 tot herroeping] en op bedragen van € 1.188 en € 4.077,50 wat betreft de kostenveroordeling ten behoeve van het echtpaar [eisers 3 en 4 tot herroeping];
in zaak 200.070.726/02:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Arnhem van 31 maart 2010 met uitzondering van de beslissing omtrent de proceskosten en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt het echtpaar [eisers 3 en 4 tot herroeping] tot betaling aan het echtpaar [eisers 1 en 2 tot herroeping] van een bedrag van € 1.330,32 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 maart 2014;
veroordeelt het echtpaar [eisers 3 en 4 tot herroeping] tot betaling aan het echtpaar [eisers 1 en 2 tot herroeping] van een bedrag van € 200, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 mei 2012;
bekrachtigt genoemd vonnis wat betreft de beslissing omtrent de proceskosten;
veroordeelt het echtpaar [eisers 1 en 2 tot herroeping] in de kosten van het hoger beroep, en begroot die kosten aan de zijde van het echtpaar [eisers 3 en 4 tot herroeping] op € 1.188 voor griffierecht en op € 4.077,50 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
en voorts tussen het echtpaar [eisers 1 en 2 tot herroeping] en [gedaagde 1 tot herroeping]:
veroordeelt [gedaagde 1 tot herroeping] tot terugbetaling van het verschil tussen hetgeen het echtpaar [eisers 1 en 2 tot herroeping] ingevolge dit arrest per saldo aan hem verschuldigd is en hetgeen dit echtpaar ingevolge het arrest van 29 mei 2012 aan [gedaagden tot herroeping] heeft voldaan, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de respectieve betaaldata;
en voorts in beide zaken:
veroordeelt [gedaagde 1 tot herroeping] in de kosten van deze herroepingszaak, tot op de uitspraak van dit arrest aan de zijde van [eisers tot herroeping] begroot op € 100,81 voor explootkosten en op voor salaris € 6.524 overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest wat betreft voormelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.L. Valk, K.J. Haarhuis en H.M. Wattendorff en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2014.