Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: de bewindvoerder,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat de beloning van bewindvoerders centraal. De bewindvoerder, werkzaam bij Budgetbureau Heuvel- en Rivierenland te Zwijndrecht, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, waarin zijn beloning voor het jaar 2011 was vastgesteld op maximaal € 871,-. De bewindvoerder betwist het onderscheid in beloning tussen bewindvoerders die lid zijn van de Branchevereniging van Professionele Bewindvoerders en Inkomensbeheerders (BPBI) en zij die dat niet zijn. Hij stelt dat dit onderscheid rechtens onaanvaardbaar is en verzoekt het hof om zijn beloning van € 900,- goed te keuren.
De procedure in hoger beroep begon met een beroepschrift dat op 29 november 2013 was ingediend, gevolgd door een mondelinge behandeling op 10 april 2014. De bewindvoerder was aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat. Het hof verwijst naar de eerdere beschikking van de kantonrechter van 30 augustus 2013, waaruit blijkt dat de bewindvoerder in 2008 was benoemd en dat er een bewind was ingesteld over zijn goederen.
Het hof overweegt dat de kantonrechter de Aanbevelingen van het Landelijk Overleg Voorzitters Civiele en Kantonsectoren inzake de beloning van de bewindvoerder terecht heeft toegepast. De wetgeving rondom bewindvoerders is recent gewijzigd, en de kwaliteitseisen voor bewindvoerders zijn aangescherpt. Het hof concludeert dat het onderscheid in beloning tussen BPBI-leden en niet-leden gerechtvaardigd is, omdat BPBI-leden extra kosten maken om aan de kwaliteitsnormen te voldoen. De grieven van de bewindvoerder worden verworpen, en het hof bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter.