ECLI:NL:GHARL:2014:572

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 januari 2014
Publicatiedatum
29 januari 2014
Zaaknummer
200.128.839-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzing van een zaak naar een andere locatie van het gerechtshof na vernietiging door de Hoge Raad

In deze zaak, die na vernietiging door de Hoge Raad is verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, diende de vraag of de appellant vrij was om te kiezen bij welke locatie van het hof de zaak aan te brengen. De appellant, statutair gevestigd te Emmen, had de zaak aangebracht bij de locatie Leeuwarden, terwijl de geïntimeerde, wonende te Veldhoven, een incidentele vordering had ingediend om de zaak naar de locatie Arnhem te verwijzen. Het hof overwoog dat er geen rechtsregel bestaat die bepaalt welke locatie van het gerechtshof de zaak na verwijzing door de Hoge Raad verder dient te behandelen. De appellant had de vrijheid om te kiezen en de vordering van de geïntimeerde tot verwijzing naar een andere locatie werd afgewezen. Het hof merkte op dat de keuze van de appellant inherent was aan de verwijzing door de Hoge Raad, die de zaak naar een ander hof had verwezen. De beslissing over de kosten van het incident werd aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De zaak werd vervolgens verwezen naar de rol voor dagbepaling van het pleidooi.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.128.839/01
(zaaknummer rechtbank Maastricht 107914 / HAZA 06-100, zaaknummer gerechtshof 's‑Hertogenbosch: HD 200.056.949/01, zaaknummer Hoge Raad: 11/05380)
arrest van de eerste kamer in incident van 28 januari 2014
in de zaak van
[appellante],
statutair gevestigd te Emmen,
appellante,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. M.R. Gans, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te Veldhoven,
geïntimeerde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. F.C. Schirmeister, kantoorhoudend te Maastricht.

1.Het geding in de vorige instanties

1.1
Voor het verloop van het geding voor de rechtbank Maastricht en het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch verwijst het hof naar rechtsoverweging 1 van het door de Hoge Raad op 22 februari 2013 in deze zaak gewezen arrest tussen [appellante] als eiseres tot cassatie en [geïntimeerde] als verweerster in cassatie. De Hoge Raad heeft daarbij het arrest van het gerechtshof 's‑Hertogenbosch van 6 september 2011 vernietigd en het geding naar dit hof verwezen ter verdere behandeling en beslissing.

2.Het verloop van het geding na verwijzing

2.1
[appellante] heeft bij exploot van 16 mei 2013 [geïntimeerde] opgeroepen om op de rol van 9 juli 2013 voor dit hof, locatie Leeuwarden, te verschijnen teneinde voort te procederen.
2.2
[appellante] heeft de zaak vervolgens op de rol van 9 juli 2013 aangebracht en op de rol van 1 oktober 2013 een memorie na verwijzing genomen.
2.3
[geïntimeerde] heeft daarop een antwoordmemorie na verwijzing genomen. Zij heeft daarbij tevens een incident opgeworpen tot verwijzing van de zaak naar de locatie Arnhem van dit hof.
2.4
[appellante] heeft op deze incidentele vordering bij akte ter rolle van 14 januari 2014 gereageerd. Tevens heeft [appellante] op deze roldatum pleidooi gevraagd in de hoofdzaak.
2.5
De zaak is vervolgens verwezen naar de rol van 11 februari 2014 voor het wijzen van arrest in incident op het griffiedossier.
2.6
De incidentele vordering van [geïntimeerde] luidt:
"dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad als volgens de wet, de zaak voor verdere behandeling en beslissing verwijst naar gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, kosten rechtens;"

3.De beoordeling in het incident

3.1
[geïntimeerde] legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. Naar de mening van [geïntimeerde] bestaat er geen rechtsgrond voor de verwijzing naar de ene of de andere locatie maar is het aan de rolraadsheer om te beoordelen of verwijzing zoals deze door de aanleggende partij is gedaan, juist is. Daarbij had het volgens [geïntimeerde] voor de hand gelegen dat [appellante] haar had opgeroepen te verschijnen voor de locatie Arnhem van dit hof, nu dat in lijn is met de strekking van de regels van de relatieve competentie en dit voor [geïntimeerde], die in het zuiden van het land woont, het voordeel heeft dat zij in geval van een comparitie of pleidooi niet naar Leeuwarden hoeft af te reizen.
3.2
[appellante] heeft verweer gevoerd.
3.3
Het hof overweegt als volgt. Zoals [geïntimeerde] reeds in haar antwoordmemorie na verwijzing heeft aangegeven, bestaat er geen rechtsregel die bepaalt welke locatie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de zaak na verwijzing door de Hoge Raad naar dit hof verder zal dienen te behandelen en beslissen. Ook het zaaksverdelingsreglement zwijgt op dit punt. De zaak diende derhalve, zoals ook is geschied, aangebracht te worden bij dit hof, waarbij het [appellante] als appellante vrijstond om te kiezen bij welke locatie van het hof waarnaar verwezen is, zij de zaak zou aanbrengen. Een vordering tot verwijzing naar een andere locatie van dit hof kan dan ook niet voor toewijzing in aanmerking komen.
Het hof merkt daarbij nog op dat het gegeven waar [geïntimeerde] op wijst, te weten dat het aanbrengen van de zaak bij de locatie Leeuwarden van dit hof niet in lijn is met de strekking van de regels van de relatieve bevoegdheid, inherent is aan het feit dat de zaak door de Hoge Raad, na vernietiging van het arrest van het (relatief bevoegde) hof 's‑Hertogenbosch, is verwezen naar een ander hof.
3.4
Gelet op het vorenstaande dient de incidentele vordering van [geïntimeerde] te worden afgewezen.
3.5
Een beslissing over de kosten van het incident zal worden aangehouden totdat bij einduitspraak over de kosten zal worden beslist.

4.In de hoofdzaak

4.1
De zaak zal naar de rol worden verwezen voor dagbepaling pleidooi.
De beslissing
Het gerechtshof:
in het incident
wijst de vordering van [geïntimeerde] af;
houdt de beslissing over de kosten van dit incident aan tot de beslissing in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rol van
dinsdag 11 februari 2014voor dagbepaling voor het door [appellante] verzochte pleidooi;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. H. de Hek en mr. A.M. Koene en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
28 januari 2014.