ECLI:NL:GHARL:2014:5887

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juli 2014
Publicatiedatum
23 juli 2014
Zaaknummer
13/01086 en 13/01087
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in belastingzaak

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep van de erven [X] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft aanslagen landinrichtingsrente voor de jaren 2011 en 2012, opgelegd aan de belanghebbenden, die bezwaar hebben gemaakt tegen deze aanslagen. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, waarna de belanghebbenden in hoger beroep zijn gegaan. De belanghebbenden stellen dat de aanslagen vernietigd moeten worden en dat zij recht hebben op een schadevergoeding van € 12.000 wegens wanprestatie in het kader van de landinrichting.

Het Hof heeft vastgesteld dat de Inspecteur de aanslagen terecht heeft opgelegd, aangezien de hoogte van de aanslagen in overeenstemming is met de geldende wettelijke bepalingen. De belanghebbenden hebben echter ook een verzoek ingediend voor een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het Hof oordeelt dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en het beroep bij de rechtbank is overschreden, wat leidt tot recht op immateriële schadevergoeding. Het Hof kent een schadevergoeding van € 500 toe aan de belanghebbenden.

De uitspraak van de rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd, en het beroep van de belanghebbenden wordt ongegrond verklaard voor zover het gericht is tegen de bestreden uitspraken van de Inspecteur. De Inspecteur wordt veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht en de immateriële schadevergoeding aan de belanghebbenden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 13/01086 en 13/01087
uitspraakdatum: 15 juli 2014
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
erven [X]te
[Z](hierna: belanghebbenden)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 september 2013, nummers AWB 13/931 en 13/932, in het geding tussen belanghebbenden en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Leeuwarden(hierna: de Inspecteur).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbenden zijn voor de jaren 2011 en 2012 aanslagen landinrichtingsrente opgelegd van telkens € 560,64.
1.2
Belanghebbenden hebben tegen beide aanslagen bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift inzake de aanslag landinrichtingsrente 2011 heeft de Inspecteur ontvangen op 9 augustus 2011 en het bezwaarschrift tegen de aanslag landinrichtingsrente 2012 heeft de Inspecteur ontvangen op 27 juli 2012.
1.3
Bij uitspraken op bezwaar van 4 januari 2013 heeft de Inspecteur de bezwaren van belanghebbenden tegen beide aanslagen afgewezen.
1.4
Belanghebbende is tegen de uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 17 september 2013 ongegrond verklaard.
1.5
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6
Belanghebbende heeft op 18 april 2014 een nader stuk ingediend.
1.7
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaken betrekking heeft.
1.8
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 april 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A], namens de erven (hierna: [A]), alsmede namens de Inspecteur [B], bijgestaan door mr. [C], werkzaam bij de Dienst Landelijk Gebied te Arnhem.
1.9
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbenden zijn eigenaar van een perceel grond, kadastraal bekend gemeente [L], sectie N, nummer [000] (hierna: het perceel). Tot diens overlijden op 18 januari 2008 was [X] eigenaar van het perceel.
2.2
Het perceel is in het verleden betrokken in het ruilverkavelingsproject ‘[D]’. In het kader van dit ruilverkavelingsproject zijn opgemaakt een Lijst van Rechthebbenden (LvR) en een Plan van Toedeling (PvT). De Lijst der Geldelijke Regelingen (LGR) heeft ter inzage gelegen in de periode 12 juni 2006 tot en met 11 juli 2006. [X] heeft indertijd geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid bezwaren kenbaar te maken tegen de LvR, het PvT of de LGR. Bij beschikking van 30 juni 2008 heeft de rechtbank Arnhem de LGR in de herinrichting [D] gesloten.
2.3
Ter zake van het afgeronde ruilverkavelingsproject zijn belanghebbenden, voor het eerst in 2011, landinrichtingsrente verschuldigd.
De aanslagen zijn als volgt berekend:
overbedeling € 6.417
vergoede korting - 1.117 -/-
hoogspanningsleiding - 138 -/-
basiskosten
- 4.182
€ 9.344 x 6% = € 560,64.
2.4
Naar aanleiding van de bezwaarschriften van belanghebbenden tegen beide aanslagen heeft op 5 december 2012 een hoorgesprek plaatsgevonden tussen [A] en de Inspecteur. De Inspecteur heeft op dezelfde dag een verslag van het hoorgesprek opgemaakt en verzonden aan [A] die op 20 december 2012 een eigen weergave van het hoorgesprek heeft verzonden naar de Inspecteur.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil zijn de volgende vragen:
3.1.1
kan het beroep van de belanghebbenden ook gelden voor in de toekomst op te leggen aanslagen landinrichtingsrente,
3.1.2
moeten de aanslagen landinrichtingsrente worden vernietigd omdat, naar belanghebbenden betogen, in het kader van de landinrichting wanprestatie is verricht, en
3.1.3 hebben belanghebbenden recht op een schadevergoeding?
3.2
Belanghebbenden beantwoorden de vragen bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
3.3
Belanghebbenden concluderen tot vernietiging van uitspraken op bezwaar en van de aanslagen, en tot veroordeling van de Inspecteur tot het betalen van een schadevergoeding van € 12.000.
3.4
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraken van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Toekomstige aanslagen (3.1.1)
4.1
Het is de taak van de rechter in belastingzaken om te beslissen op een beroep van een belanghebbende tegen een uitspraak op bezwaar die betrekking heeft op een bepaalde aan de belastingplichtige opgelegde belastingaanslag of een ten name van de belastingplichtige vastgestelde voor bezwaar vatbare beschikking. Tegen een toekomstige aanslag of beschikking staat bezwaar (en beroep) eerst open na de vaststelling daarvan. Voor zover het beroep van belanghebbenden ziet op in de toekomst op te leggen aanslagen landinrichtingsrente, is het beroep niet-ontvankelijk.
Juistheid van de aanslag (3.1.2)
4.2
Wettelijk kader
De Landinrichtingswet is met ingang van 1 januari 2007 vervangen door de Wet inrichting landelijk gebied (hierna: de Wilg). In artikel 95 van de Wilg is, voor zover van belang, bepaald dat de Landinrichtingswet (hierna: de Liw) van toepassing blijft op landinrichtingsprojecten die, zoals in de onderhavige situatie – op 1 januari 2007 – reeds in voorbereiding of in uitvoering zijn.
De artikelen 223, 226 en 229 van de Liw luidden, voor zover van belang, als volgt:
Artikel 223
1. De kosten die ten laste van de gezamenlijke eigenaren komen worden omgeslagen over de kavels naar de mate van het nut, zoals bepaald op grond van de schatting bedoeld in artikel 210, eerste lid, onder a, dat de landinrichting voor de eigenaar heeft gehad, met dien verstande dat
a. geen heffing en invordering plaatsvindt indien de door een eigenaar verschuldigde kosten geringer zijn dan een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag;
b. het door een eigenaar te betalen gedeelte der kosten, de waardevermeerdering als gevolg van landinrichting niet te boven gaat.
2. Terzake van het op grond van de lijst der geldelijke regelingen, zoals zij door de rechtbank is gesloten, door de eigenaar verschuldigde bedrag rust op de hem toegedeelde kavels onder de naam van "landinrichtingsrenten", verder te noemen rente, een schuldplichtigheid ten behoeve van het Rijk.
Artikel 226
1. De rente wordt geheven over zesentwintig achtereenvolgende jaren, te beginnen met het kalenderjaar volgende op dat waarin de kennisgeving van het bedrag van die rente ter opneming in de kadastrale registratie door het desbetreffende kantoor van de Dienst voor het kadaster en de openbare registers is ontvangen.2. Op verzoek van degene die als bezitter, eigenaar of beperkt gerechtigde het genot heeft wordt de rente voor de ten tijde van de indiening van het verzoek nog niet aangevangen kalenderjaren ineens voldaan met inachtneming van het bepaalde in artikel 230.
Artikel 229
1. De rente wordt geheven en ingevorderd door of vanwege Onze Minister van Financiën.2. De heffing en de invordering van de rente geschieden met toepassing van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Stb. 1959, 301) en de Invorderingswet 1990 (Stb. 221) als ware die rente een rijksbelasting.3. De rente wordt geheven bij wege van aanslag. Indien met betrekking tot een zelfde perceel twee of meer personen renteplichtig zijn kan de rente bij wege van één aanslag worden geheven ten name van één van hen.4. Bezwaar en beroep bedoeld in Hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kunnen niet zijn gegrond op de stelling dat het op grond van artikel 223 verschuldigde bedrag ten onrechte of te hoog is vastgesteld.
4.3
Een belanghebbende die bezwaar heeft tegen enig onderdeel van de uitvoering van de ruilverkaveling of de toepassing van de Liw, kan daartegen op grond van die wet in verschillende stadia bezwaar maken. Als laatste kunnen bezwaren uiterlijk naar voren worden gebracht tot 14 dagen na de periode dat, na voorafgaande bekendmaking, de LGR voor een ieder ter inzage is gelegd.
4.4
Vast staat dat [X] geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om bezwaren in te dienen tegen de LvR en het PvT en ook niet tegen de LGR tijdens of uiterlijk 14 dagen nadat de LGR door de landinrichtingscommissie gedurende een maand voor een ieder ter kosteloze inzage is gelegd (art. 213 en 214 van de Landinrichtingswet). Niet in geschil is voorts dat door de in 2.2. hiervoor genoemde beschikking van de rechtbank Arnhem de LGR definitief is komen vast te staan.
4.5
Het vorenstaande brengt mee dat de Inspecteur op de voet van de hem in artikel 229 van de Liw toebedeelde taak terecht de in geschil zijnde aanslagen landinrichtingsrente aan belanghebbenden heeft opgelegd. Nu niet in geschil is dat de hoogte van de aanslagen in overeenstemming met de LGR en de overige daarvoor geldende wettelijke bepalingen is vastgesteld, kan het beroep van belanghebbenden niet slagen. De bezwaren die belanghebbenden aanvoeren tegen de wijze waarop het ruilverkavelingsproject [D] is uitgevoerd kunnen niet tot een ander oordeel leiden, gelet op het bepaalde in artikel 229, vierde lid, van de Liw. Het hoger beroep is in zoverre ongegrond.
Schadevergoeding (3.1.3)
4.6
Belanghebbenden hebben verzocht om toekenning van een schadevergoeding van – uiteindelijk – € 12.000 en voeren daarvoor diverse gronden aan zoals de aan de procedure bestede tijd, familieoverleg, reistijd, diverse kosten, ergernis, hoofdpijn en wantrouwen.
4.7
Voor zover het verzoek moet worden opgevat als een verzoek om toekenning van een vergoeding voor immateriële schade in verband met de duur van de procedure overweegt het Hof als volgt.
4.8
Blijkens vaste rechtspraak van de Nederlandse bestuursrechters noopt het aan art. 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens ten grondslag liggende rechtszekerheidsbeginsel ertoe, dat belastinggeschillen binnen een redelijke termijn worden beslecht. Bij overschrijding van de redelijke termijn kunnen in beginsel spanning en frustratie als grond voor vergoeding van immateriële schade worden verondersteld.
4.9
De redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en het beroep bij de rechtbank bedraagt twee jaar, waarbij een half jaar voor de behandeling van het bezwaar in aanmerking wordt genomen en anderhalf jaar voor de behandeling van het beroep door de rechtbank. De redelijke termijn voor de behandeling van het hoger beroep bedraagt twee jaar. De termijn vangt aan op het moment waarop het bestuursorgaan het bezwaarschrift heeft ontvangen. Duurt de totale procedure langer dan de hiervoor genoemde termijnen en valt dit niet te rechtvaardigen, dan kent de rechter in de regel een schadevergoeding toe. Een rechtvaardigingsgrond kan zijn de ingewikkeldheid van de zaak (vgl ABRvS 29 januari 2014, nr.201302106/1/A2, ECLI:NL:RVS:2014:188). Opmerking verdient dat het vorenstaande heeft te gelden ongeacht voorschriften die inhouden dat de Inspecteur langer dan een half jaar mag doen over de afhandeling van een bezwaarschrift.
4.1
In deze zaak is het bezwaarschrift van belanghebbenden tegen de aanslag landinrichtingsrente 2011 op 9 augustus 2011 door de Inspecteur ontvangen. Op 4 januari 2013 heeft de Inspecteur op het bezwaar uitspraak gedaan. De Rechtbank heeft het beroepschrift ontvangen op 15 februari 2013 en heeft op 17 september 2013 uitspraak gedaan.
De conclusie is dat de termijn voor de behandeling van het bezwaar door de Inspecteur en het beroep door de rechtbank met meer dan één maand is overschreden. Die overschrijding is geheel toe te rekenen aan de Inspecteur.
4.11
De Inspecteur heeft aangevoerd dat de lange duur van de behandeling van het bezwaar is veroorzaakt doordat hij niet alleen de juistheid van de aanslag nogmaals moest controleren, maar eveneens heeft gepoogd belanghebbenden te antwoorden op hun inhoudelijke bezwaren tegen de gang van zaken bij de uitvoering van de landinrichting en daarvoor herhaaldelijk inlichtingen heeft ingewonnen bij externe instanties.
4.12
Wat er zij van de argumenten van de Inspecteur, het recht op vergoeding van immateriële schade wegens spanning en frustratie ontstaat in beginsel door het enkele verloop van teveel tijd tussen de binnenkomst van een bezwaarschrift en de beslissing op dat bezwaarschrift. Het Hof ziet geen reden voor het achterwege laten of een vermindering van de schadevergoeding. Van een ingewikkelde zaak is geen sprake. Nu sprake is van overschrijding van de termijn voor de behandeling met minder dan een half jaar stelt het Hof de hoogte van de te vergoeden schade – in overeenstemming met de door de Hoge Raad gegeven richtlijnen – vast op € 500.
4.13 Van andere schade die, met toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht, voor vergoeding in aanmerking komt is in deze procedure niet gebleken. Het Hof merkt daarbij op dat de door belanghebbenden bestreden besluiten van de Inspecteur stand houden.
Heffingsrente
4.14
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast, is het beroep in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gedeeltelijk gegrond.

5.Proceskosten

Voor zover het verzoek van belanghebbende om vergoeding van geleden schade moet worden aangemerkt als een verzoek om de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten acht het Hof voor een dergelijke veroordeling geen termen aanwezig nu van kosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen, niet is gebleken.

6.Beslissing

Het Hof
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
  • verklaart het beroep ongegrond voor zover het is gericht tegen de bestreden uitspraken van de Inspecteur;
  • veroordeelt de Inspecteur tot een vergoeding aan belanghebbenden van de door hen geleden immateriële schade tot een bedrag van € 500;
  • gelast dat de Inspecteur aan belanghebbenden het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 44 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 118 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B.H. Röben, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is op 15 juli 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst) (J.B.H. Röben)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 17 juli 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.