Uitspraak
[B.V. X],
de curator,
Rabobank,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
grief 1stelt de curator dat de vaststelling door de rechtbank in r.o. 2.5. een te summiere weergave bevat van de stand van de administratie. Er was meer aan de hand dan een achterstand in de verwerking van de administratie, de boekhouding moest nog volledig worden ingevoerd en ook de projectadministratie ontbrak, waardoor geen overzicht kon worden verkregen van de actuele debiteurenstand alsmede die van het onderhanden werk, aldus de curator.
grief 2en de toelichting daarop lopen feiten, kwalificaties daarvan alsmede aan die kwalificaties ontleende standpunten door elkaar. Voor het opnemen van met name die kwalificaties en daaraan ontleende standpunten is geen plaats bij de vaststaande feiten. De rechtbank heeft derhalve de opsomming daarvan bij de vaststaande feiten achterwege gelaten. Voor zover nodig zal het hof de genoemde kwalificaties en standpunten betrekken bij zijn verdere beoordeling van het geschil. De daarmee nauw verweven feiten komen, voor zover nodig, daarbij ook aan de orde.
Lijst met debiteuren en nog te factureren opdrachten van [B.V. X]
Overzicht crediteuren van Y-land en al haar dochtermaatschappijen;
"(…) Daargelaten het antwoord op de vraag of de nog uit te factureren werkzaamheden rechtstreeks voortvloeien uit reeds bestaande rechtsbetrekkingen ten tijde van het opmaken van de laatste pandlijsten (met betrekking tot sommige opdrachten moeten ook in het faillissement nog werkzaamheden worden verricht om überhaupt tot een uitfactureren te kunnen komen), deel ik uw visie niet dat m.b.t. het onderhanden werk dat na faillissements ...anden vorderingen onder het pandrecht van de bank vallen. faillissementdatum wordt uitgefactureerd de alsdan ook in het fadatum wordt uitgefactureerd de alsdan ontstane vorderingen onder het pandrecht van de bank vallen. (…) Anders dan u aanneemt, zullen de vorderingen m.b.t. de na faillissementsdatum door mij uitgefactureerde werkzaamheden dan ook niet op de debiteurenlijst (met de stand per faillissementsdatum) zoals ik u die ter hand zal stellen, staan vermeld. (…) Mochten er buiten deze (handels) debiteuren nog ander vorderingen zijn (hetgeen mij overigens niet bekend is) dan staat het de bank vrij in de administratie van de failliete vennootschap daarnaar onderzoek te verrichten.(…) "
“(…)Door de curator uitgefactureerde werkzaamheden in een faillissement behoren niet tot de administratie van de failliet. Reeds uit dien hoofde meen ik dat het kwestieus is of ik gehouden ben afschriften van de betreffende facturen aan de bank ter hand te stellen. (…) Tenslotte meen ik dat de gehoudenheid tot het verschaffen van inlichtingen wel impliceert dat de stille pandhouder dan ook inderdaad pandhouder is. Dat laatste wordt nu juist door mij betwist.”
"Op het moment van het faisament was de orders nog niet volledig in orde ivm weg gaan van [curator] de planer en zijn plaats vervanger was ziek. Dus [Y] moest alles in halen en daar heeft de bank ook om gevraagd toen faisament er kwam was [Y] nog niet eens aan begonnen. De curator heeft daarna [Y] aangesteld om alle in oorde te maken en dat heeft 2 maanden geduurd. "
ECLI:NL:HR:2002:AE7842). Daarin oordeelde de Hoge Raad dat in een akte van verpanding kan worden volstaan met een generieke omschrijving van de te verpanden vorderingen, ook wel genoemd een vangnet- of catch-all clausule. Een generieke omschrijving kan tot een geldige verpanding leiden indien de akte zodanige gegevens bevat dat - eventueel (achteraf) in onderling verband en samenhang met andere akten of andere feiten - aan de hand daarvan kan worden vastgesteld dat de akte is bestemd tot verpanding van de erin bedoelde vorderingen. Dat voor nadere specificaties te rade moet worden gegaan bij de boekhouding van de pandgever, doet niet af aan de voldoende bepaaldheid van de vorderingen. Het bepaaldheidsvereiste houdt in dat de verpande vorderingen identificeerbaar moeten zijn. Dat daartoe nader onderzoek nodig is, is geen bezwaar.
“(…)De rechtbank zal wel toewijzen de onder IV gevorderde veroordeling van de curator, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, tot (door)betaling aan de Rabobank van alle door de curator in weerwil van het pandrecht van de Rabobank geïncasseerde bedragen, zij het na aftrek van omslag/kosten. Voor zover de Rabobank vordert dat deze afdracht zonder enige aftrek van kosten/omslag zal geschieden, wordt deze vordering afgewezen. Uit HR 30 oktober 2009, RvdW 2009, 1271 (Hamm q.q./ABN AMRO, 4.3.3 .) volgt dat de Rabobank dient mee te dragen in de (omslag)kosten van het faillissement. Uit datzelfde arrest
buiten deze (handels)debiteuren" onderzoek kan doen in de administratie. Het feit dat de curator zich later op het standpunt stelde "
niets had de bank eraan in de weg gestaan om reeds toen inzage in de administratie van de failliet te nemen ook m.b.t. de projectadministratie e.d." (onder meer CvA noot 17) is in dit verband van onwaarde, nu de curator daarvoor had aangegeven dat daarbuiten zouden worden gehouden de na faillissementsdatum gefactureerde werkzaamheden. Dit betekent dat de curator heeft geweigerd, hoewel daartoe verplicht, de benodigde gegevens te verstrekken. De curator is vervolgens actief de verpande vorderingen gaan incasseren. Daarmee is de nagenoeg exclusieve bevoegdheid van de pandhouder doorkruist om in geval van faillissement van de pandgever: alsof dit er niet was (art. 57 Fw) - voldoening van de verpande vorderingen te eisen en betalingen in ontvangst te nemen. Dit handelen van de curator jegens de pandhouder dient als onrechtmatig te worden beschouwd.
5 september 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2419). Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de curator niet het recht kan worden ontzegd om zijn betwisting van het (stil) pandrecht aan de rechter voor te leggen. In het systeem van de faillissementswet past niet dat indien blijkt dat de curator in rechte in het ongelijk wordt gesteld, de daaruit voortvloeiende vordering geheel buiten de boedel om wordt afgedaan. In die gevallen dat de curator onzorgvuldig handelt bij de uitoefening van zijn wettelijke taak tot beheer en vereffening van de boedel kan dit leiden tot persoonlijke aansprakelijkheid jegens degenen in wier belang hij die taak uitoefent, te weten de (gezamenlijke) schuldeisers, en jegens derden met de belangen van wie hij bij de uitoefening van die taak rekening heeft te houden, zoals de gefailleerde.
4.De beslissing
na aftrek van omslagkostenen doet in zoverre opnieuw recht: