ECLI:NL:GHARL:2014:6495

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 augustus 2014
Publicatiedatum
19 augustus 2014
Zaaknummer
200.093.887-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na onrechtmatige daad met betrekking tot woningbeschadiging

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 augustus 2014, gaat het om een geschil over schadevergoeding na een onrechtmatige daad die heeft geleid tot beschadiging van een woning. De appellant, die in eerste aanleg gedaagde was, heeft de schadevergoeding betwist en voerde aan dat de schade niet zichtbaar was en dat er geen rekening gehouden moest worden met herstelkosten. De geïntimeerde, die in eerste aanleg eiser was, vorderde schadevergoeding voor de kosten van herstel van de beschadigde ruiten en kozijnen. Het hof heeft het tussenarrest van 10 september 2013 in acht genomen en de bevindingen van de deskundige overgenomen. De deskundige concludeerde dat de kosten voor herstel van de ruiten en kozijnen in totaal € 1.799,88 bedragen. Het hof oordeelde dat de appellant geen recht had op een 'nieuw voor oud'-aftrek, omdat de geïntimeerde niet in een voordeliger positie zou komen door de schadevergoeding. Het hof heeft de vordering van de geïntimeerde toegewezen en de appellant veroordeeld tot betaling van het schadebedrag, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens zijn de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van de geïntimeerde vastgesteld op € 1.264,- voor salaris en € 284,- voor verschotten. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank Leeuwarden voor een deel vernietigd en voor het overige bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.093.887/01
(zaaknummer rechtbank Leeuwarden 106943 / HA ZA 10-814)
arrest van de tweede kamer van 19 augustus 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. H.A. van Beilen, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. A. Schwartz, kantoorhoudend te Groningen.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 10 september 2013 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Bij de griffie van dit hof is ingekomen een door de in voornoemd tussenarrest benoemde deskundige [deskundige] op 28 januari 2014 opgemaakt en op 10 februari 2014 gewijzigd rapport, met bijlagen.
1.2
Beide partijen hebben een memorie na deskundigenbericht genomen.
1.3
Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling

De bevindingen van de deskundige

2.1
De deskundige is met betrekking tot de in het tussenarrest van 10 september 2013 geformuleerde vragen, in het door hem opgestelde rapport tot de volgende conclusies gekomen.
Het is niet mogelijk om de beschadigde ruiten aan de voorzijde van de woning van [geïntimeerde] te herstellen zonder dat dit storend is, met uitzondering van de ruit in de voordeur. De ruit in de voordeur is te herstellen, maar niet duurzaam omdat na herstel de kans op een breuk bij het hard dichtslaan van de deur eerder aanwezig zal zijn.
De deskundige heeft de kosten verbonden aan het vervangen van de beschadigde ruiten, waaronder die voor de voordeur, inclusief montage, storten van het verwijderde glas en btw berekend op € 1.283,21. De kosten verbonden aan het op (nagenoeg) onzichtbare en op duurzame wijze repareren van de beschadigingen aan de kozijnen aan de voorzijde van de woning van [geïntimeerde] zijn gesteld op € 516,67 inclusief btw. De deskundige is tot deze kostenbegroting gekomen op basis van prijsopgaven verstrekt door [montagebedrijf]. De deskundige merkt op dat de kozijnen er na herstel weer als nieuw zullen uitzien. De in de offerte van [montagebedrijf] gemaakte opmerking met betrekking tot een mogelijk kleurverschil is volgens de deskundige bedoeld om meningsverschillen achteraf te voorkomen. De deskundige acht de kans dat dit kleurverschil zich voordoet te verwaarlozen. De schades zijn volgens hem namelijk amper zichtbaar.
De bezwaren van [appellant]
2.2
vindt dat [geïntimeerde] misbruik maakt van recht door herstel c.q. vervanging te vorderen, omdat de beschadigingen aan de ruiten en kozijnen niet of nauwelijks zichtbaar zijn.
2.3
Het hof verwijst naar hetgeen in het tussenarrest van 8 januari 2013 in de rechtsoverwegingen 15 en 16 is overwogen en neemt dat hier over.
Uit het rapport van de deskundige blijkt dat er in bijna alle ruiten voelbare krassen aanwezig waren. Op de bij het rapport gevoegde foto’s zijn de beschadigingen ook zichtbaar. Het hof ziet geen aanleiding om anders te beslissen dan in voornoemd tussenarrest is gedaan, nu in het licht van die overwegingen niet kan worden gezegd dat [geïntimeerde] naar redelijkheid deze schade niet kan vorderen.
2.4
[appellant] is van mening dat een correctie op de hoogte van de door hem te vergoeden schade moet worden toegepast wegens ‘nieuw voor oud’.
Het hof stelt voorop dat, zoals uit het in genoemd tussenarrest van 8 januari 2013 onder
15 overwogene blijkt, een eigenaar van een onrechtmatig beschadigde woning in beginsel aanspraak erop heeft in de gelegenheid te worden gesteld tot herstel. Daarbij komt dat voor toepassing van de zogenaamde ‘nieuw voor oud’-aftrek in beginsel slechts plaats is indien de benadeelde zonder die aftrek in een duidelijk voordeliger positie zou komen. Aangenomen wordt dat dat het geval is als het gaat om een verbetering waarvan vaststaat dat de benadeelde deze in de toekomst toch zou hebben doorgevoerd, of om een verbetering die aantoonbare meerinkomsten voor de benadeelde oplevert.
2.5
De omstandigheid dat de kunststofkozijnen en de ruiten in de woning van [geïntimeerde] thans ongeveer twintig jaren oud zijn kan, gelet op hetgeen [geïntimeerde] in de memorie van antwoord onder 4 over de levensduur van kunststofkozijnen heeft aangevoerd en met bescheiden heeft onderbouwd, niet leiden tot de conclusie dat de kozijnen en de ruiten inmiddels het einde van hun levensduur hebben bereikt. Verder blijkt uit de overgelegde bescheiden niet dat de kozijnen en/of ruiten in de woning van [geïntimeerde] desondanks in een zodanige conditie verkeren dat deze – ook zonder de door [appellant] veroorzaakte beschadigingen - binnen afzienbare termijn vervangen hadden moeten worden. Vervanging van de ruiten en herstel van de kozijnen zal voor [geïntimeerde] derhalve geen kostenbesparing meebrengen. Van meerinkomsten zal evenmin sprake zijn, nu de ruiten en kozijnen behoren tot de woning die [geïntimeerde] bewoont. Niet aannemelijk is, dat zulks verandert bij verkoop. Het door [appellant] gestelde is dan ook niet voldoende om te oordelen dat [geïntimeerde] in een voordeliger positie komt te verkeren wanneer de door de deskundige genoemde werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor een correctie als [appellant] wenst is daarom geen plaats.
De bezwaren van [geïntimeerde]
2.6
[geïntimeerde] vindt de prijzen die de deskundige heeft opgegeven voor de herstelwerkzaamheden te laag.
Het hof is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat één, door [geïntimeerde] genoemd bedrijf substantiëel hogere kosten hanteert voor ruiten en arbeidsloon, niet voldoende is om te oordelen dat de in het rapport van de deskundige genoemde werkzaamheden niet kunnen worden verricht voor de door [montagebedrijf] opgegeven bedragen.
2.7
[geïntimeerde] stelt dat in het rapport van de deskundige geen rekening is gehouden met kosten voor het plaatsen van een steiger, met kosten voor nieuwe glaslatten en met een meerprijs voor motiefglas in de voordeur.
Het hof overweegt als volgt.
Namens [geïntimeerde] is bij e-mail van 13 februari 2014 aan [montagebedrijf] gevraagd of de door hen aan de deskundige geoffreerde prijs all-in is, dus ’inclusief transport en voorrijkosten en nieuwe latten’. [montagebedrijf] heeft dat bevestigd, met uitzondering van de glaslatten. Deze worden volgens hen normaal hergebruikt.
Verder heeft de deskundige, gezien de bijlagen bij zijn rapport, in zijn reactie op een brief van 6 februari 2014 van de advocaat van [geïntimeerde] vermeld dat de steigerkosten in de prijsopgave van [montagebedrijf] zijn meegenomen. In het licht van deze bescheiden heeft [geïntimeerde] niet aannemelijk gemaakt dat in de door de deskundige berekende kosten geen rekening is gehouden met kosten voor een steiger.
Wat betreft de glaslatten had het, nu [montagebedrijf] heeft aangegeven dat deze normaal worden hergebruikt, op de weg van [geïntimeerde] gelegen om te onderbouwen dat en waarom dat in dit geval anders zal zijn. Nu hij dat heeft nagelaten, zal het hof geen rekening houden met kosten voor eventueel benodigde nieuwe glaslatten.
[geïntimeerde] heeft verder geen gegevens verstrekt over de prijs van motiefglas, zodat reeds daarom geen rekening wordt gehouden met een eventuele meerprijs.
2.8
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat de deskundige is uitgegaan van andere maten van de te vervangen ramen dan de maten waarvan volgens [geïntimeerde] sprake is. Het hof gaat daaraan voorbij omdat bij vergelijking blijkt dat de maten vrijwel overeenstemmen, met uitzondering van één raam op de benedenverdieping die door de deskundige groter is ingeschat dan door [geïntimeerde]. [geïntimeerde] leidt hierdoor evenwel geen nadeel wanneer de kostenbegroting van de deskundige wordt gevolgd.
2.9
[geïntimeerde] stelt dat de kozijnen na herstel een verbrande kleur zullen laten zien en dat hij daarmee geen genoegen hoeft te nemen. De deskundige heeft echter aangegeven dat de kans dat een kleurverschil zich zal voordoen te verwaarlozen is. Volgens de deskundige zullen de kozijnen er na herstel weer als nieuw uitzien, mede omdat de beschadigingen ook zonder herstel al amper zichtbaar zijn. Het hof acht in het licht daarvan niet voldoende onderbouwd dat [geïntimeerde] na herstel van de kozijnen op de wijze als de deskundige voorstelt, in een slechtere positie zal komen te verkeren dan het geval was voordat de schade werd veroorzaakt.
De schade
2.1
Het voorgaande brengt mee dat de schade die [geïntimeerde] leidt als gevolg van het onrechtmatig handelen van [appellant] dient te worden gesteld op het in het deskundigenrapport genoemde bedrag van in totaal (€ 1.283,21 + € 516,67 =) € 1.799,88 en op een bedrag van € 1.754,71. Laatstgenoemd bedrag is het totaal van de in het tussenarrest van 8 januari 2013 onder 6.2. bedoelde bedragen van € 73,83 inclusief btw en van (€ 1.250,- + btw =)
€ 1.487,50 inclusief btw en van de door de rechtbank in het bestreden vonnis van 25 mei 2011 onder 4.4.1 genoemde – in hoger beroep onbestreden gebleven - schadepost voor de door een glaszetter geplaatste noodvoorziening van € 193,38.
Het overige door [appellant] gestelde
2.11
[appellant] heeft in zijn laatste akte aangevoerd dat [geïntimeerde] moet worden veroordeeld in de kosten van de procedure in beide instanties en in de kosten van de deskundige, omdat de inleidende vorderingen van [geïntimeerde] grotendeels worden afgewezen. [appellant] vordert tevens terugbetaling van hetgeen hij uit hoofde van de in eerste aanleg gegeven veroordeling aan [geïntimeerde] heeft betaald.
2.12
Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] niet als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij kan worden aangemerkt, nu in totaal een schadebedrag van € 3.554,59 (€ 1.799,88 +
€ 1.754,71) wordt toegekend en [geïntimeerde] in eerste aanleg subsidiair een bedrag aan schadevergoeding van € 6.779,71 heeft gevorderd. Verder kan er niet aan worden voorbij gegaan dat [appellant] de schade heeft veroorzaakt en het voor [geïntimeerde] noodzakelijk was een procedure te voeren om deze schade adequaat vergoed te krijgen. [appellant] zal daarom als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep moeten dragen.
2.13
Voor zover [appellant] in het kader van de voldoening aan de in eerste aanleg gegeven veroordeling meer aan [geïntimeerde] heeft betaald dan waartoe hij op grond van onderstaande veroordeling gehouden is, zal [geïntimeerde] worden veroordeeld dat meerdere aan [appellant] te voldoen.
De slotsom
2.14
Grief 2 slaagt ten dele. Het bestreden vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 25 mei 2011 zal worden vernietigd voor zover het de daarin onder 5.1. gegeven veroordeling betreft. Het hof zal te dien aanzien opnieuw beslissen als na te melden. Het bestreden vonnis zal voor het overige worden bekrachtigd.
2.15
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen tot aan deze uitspraak worden vastgesteld op € 1.264,- voor salaris procureur, 2 punten tarief 1 en op € 284,- voor verschotten.
2.16
[appellant] zal naast voornoemde kosten tevens de kosten voor de deskundige voor zijn rekening moeten nemen. De deskundige heeft een bedrag van € 650,- in rekening gebracht. Dat is gelijk aan het voorschotbedrag dat [appellant] heeft betaald. Een veroordeling van [appellant] kan daarom op dit punt achterwege blijven.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 25 mei 2011 voor zover [appellant] daarin onder 5.1. is veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van EUR 6.779,71,
vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het bedrag van
EUR 5.025,00 vanaf 1 januari 2009 tot de dag van volledige betaling, en over het bedrag
van EUR 1.754,71 vanaf 1 september 2010 tot de dag van volledige betaling;
en in zoverre opnieuw rechtdoende;
veroordeelt [appellant] om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 3.554,59
(drieduizendvijfhonderdvierenvijftig euro en negenenvijftig cent) vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het bedrag van € 1.799,88 vanaf 1 januari 2009 tot de dag van volledige betaling, en over het bedrag van € 1.754,71 vanaf 1 september 2010 tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 1.264,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 284,- voor verschotten;
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant] te betalen hetgeen [appellant], ter voldoening aan de in het bestreden vonnis van 25 mei 2011 van de rechtbank Leeuwarden gegeven veroordelingen, meer aan [geïntimeerde] heeft voldaan dan waartoe hij op grond van bovenstaande veroordeling gehouden is;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het vonnis van 25 mei 2011 van de rechtbank Leeuwarden voor het overige.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. W. Breemhaar, mr. M.W. Zandbergen en mr. B.J.H. Hofstee en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 19 augustus 2014.