In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en een verzuimboete zijn opgelegd. De naheffingsaanslag van € 141 betreft het tijdvak van 13 november 2012 tot en met 12 februari 2013, en de verzuimboete bedraagt € 49. Belanghebbende heeft bezwaar aangetekend tegen deze beslissingen, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Tijdens de zitting op 12 augustus 2014 is belanghebbende niet verschenen, maar was de Inspecteur vertegenwoordigd. Belanghebbende stelde dat hij in juli 2012 een vergunning had aangevraagd om de belasting in maandelijkse termijnen te betalen, en dat de Inspecteur hem ten onrechte een naheffingsaanslag had opgelegd. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur het vertrouwensbeginsel heeft geschonden. De Inspecteur had geen duidelijkheid gegeven over de status van de vergunning en had de verzuimboete vernietigd zonder nadere uitleg. Dit wekte bij belanghebbende de indruk dat hij de naheffingsaanslag niet hoefde te betalen.
Het Hof concludeert dat de verzuimboete niet terecht is opgelegd, omdat belanghebbende gerechtvaardigd vertrouwen had in de afhandeling van zijn vergunningaanvraag. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur inzake de boetebeschikking gegrond. De boetebeschikking wordt vernietigd, en de Inspecteur wordt gelast het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, lid van de negende enkelvoudige belastingkamer, en is openbaar uitgesproken op 2 september 2014.