ECLI:NL:GHARL:2014:6865

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 augustus 2014
Publicatiedatum
3 september 2014
Zaaknummer
200.130.977-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening op grond van huwelijkse voorwaarden en verdeling van eenvoudige gemeenschappen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden en de verdeling van eenvoudige gemeenschappen na een echtscheiding. De rechtbank Noord-Nederland had eerder een beschikking gegeven waarin de man bepaalde vermogensbestanddelen was toegedeeld, en de vrouw verzocht om deze beschikking te vernietigen en om een nieuwe beslissing te nemen over de verdeling van de gemeenschappelijke vermogens. De vrouw stelde dat de man de hypothecaire schulden van de gezamenlijke panden moest dragen en dat de overwaarde van deze panden tussen hen verrekend diende te worden. De man voerde aan dat de rechtbank ten onrechte was uitgegaan van bepaalde waarden en dat de hypothecaire schulden niet correct waren toegerekend.

Het hof heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de villa op Ameland en het pand aan [adres 2] tot de eenvoudige gemeenschap behoren. Het hof heeft partijen de gelegenheid gegeven om nieuwe taxaties van de panden uit te voeren en heeft bepaald dat de hypothecaire schulden correct moeten worden toegerekend. De vrouw heeft ook verzocht om verrekening van huurinkomsten van de recreatievilla, wat door het hof is toegewezen. Het hof heeft verder overwogen dat de man de vrouw dient te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire lening en dat de lijfrentepolissen en levenslooprekening van de man niet voor verrekening in aanmerking komen, omdat deze als pensioenvoorzieningen zijn aangemerkt. De zaak is aangehouden voor verdere beoordeling van de waardebepalingen en de te verrekenen bedragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.130.977/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/134300/ FA RK 12-1210)
beschikking van de derde kamer van 26 augustus 2014
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoekster,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr.drs. M. Verheul, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerder,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. M.C. Braak, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
De rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, (hierna: de rechtbank) heeft, na tussenbeschikking van de rechtbank Groningen van 11 december 2012, bij beschikking van 1 mei 2013 ter zake van de afwikkeling van de door partijen overeengekomen huwelijkse voorwaarden en de tussen hen bestaande beperkte gemeenschappen, beslist dat:
aan de man wordt toegedeeld:
- [B.V.];
- de participaties in de Vastgoedmaatschappij [A] met de nummers 39 en 41, zonder enige verrekening;
- de gemiddelde waarde van de effecten bij de Robeco Groep N.V. van (afgerond) € 44,-, evenals het saldo van het Roparcotegoed van € 1.200,-, met dien verstande dat de man de helft van dit saldo, dus een bedrag van € 600,- aan de vrouw dient te voldoen;
- drie Doelcompas-certificaten met de nummers [nummer], [nummer] en [nummer], met dien verstande dat de man de helft van de totale waarde van € 3.222,-, dus een bedrag van € 1.611,-, aan de vrouw dient te voldoen;
- de auto van het merk Jaguar met het kenteken [kenteken] met dien verstande dat de man de helft van de waarde van € 9.500,-, een bedrag van € 4.750,-, aan de vrouw dient te voldoen.
Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de man binnen vier weken na dagtekening van de beschikking van 1 mei 2013 aan de vrouw als voorschot op het bedrag dat hij aan overwaarde aan haar zal moeten betalen, een bedrag van € 100.000,- dient te voldoen. De beschikking waarvan beroep is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De rechtbank heeft afgewezen hetgeen met betrekking tot voormelde vermogensbestanddelen, de geschatte huuropbrengst van de recreatievilla op Ameland, de voormalige echtelijke woning en het voorschot meer of anders is verzocht.
Met betrekking tot de verrekening/verdeling van alle overige vermogensbestanddelen heeft de rechtbank de beslissing aangehouden, en bepaald dat partijen zich daarover schriftelijk bij akte, voorzien van de in de beschikking omschreven (recente) bewijsstukken, ter rolzitting van dinsdag 4 juni 2013 nader dienen uit te laten. De rechtbank heeft daarbij bepaald dat partijen vervolgens over en weer de gelegenheid hebben om uiterlijk ter rolle van 25 juni 2013 schriftelijk bij akte te reageren, waarna de rechtbank ernaar streeft om vervolgens binnen vier weken een (eind-)beschikking te geven, behalve wanneer door partijen en/of de rechtbank een nadere behandeling ter zitting noodzakelijk dan wel wenselijk wordt geacht.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie van het hof op 29 juli 2013, heeft de vrouw verzocht de beschikking van 1 mei 2013 te vernietigen en zo nodig onder verbetering dan wel aanvulling van de gronden, opnieuw rechtdoende bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A. Het pand aan [adres 1] toe te scheiden aan de man tegen een bedrag van € 825.000,- onder de voorwaarde dat de man de hypothecaire schuld, rustende op deze villa voor zijn rekening zal nemen, de vrouw zal vrijwaren en ervoor zal zorgdragen dat zij uit het hypothecaire verband zal worden ontslagen, onder de verplichting van de man de helft van de overwaarde aan de vrouw uit te keren;
B. Te bepalen dat het pand [adres 2] wordt toegescheiden aan de man tegen een waarde van € 194.000,-, onder de verplichting de op dit pand rustende hypothecaire schuld voor zijn rekening te nemen en te houden, de vrouw te vrijwaren en ervoor zorg te dragen dat zij uit het hypothecaire verband zal worden ontslagen;
C. Te bepalen dat de waarde van de echtelijke woning aan [adres 3] geheel tussen partijen dient te worden verrekend en de man te verplichten de vrouw de helft van de overwaarde (subsidiair: de waardevermeerdering vanaf 1994) uit te keren, onder de verplichting van de man de hypothecaire schuld, rustende op deze woning, voor zijn rekening te nemen, de vrouw te vrijwaren en ervoor zorg te dragen dat zij uit het hypothecaire verband zal worden ontslagen;
D. De man te veroordelen om aan de vrouw een bedrag van € 25.000,- te vergoeden ter zake van de huuropbrengsten van de recreatievilla te Ameland;
E. Vast te stellen dat de rekening op de SNS Bank met nummer [rekeningnummer] niet een negatief saldo vertoont van € 15.135,-, maar van € 9.940,14;
F. Te bepalen, c.q. vast te stellen, dat de rekening-courantschuld van de [B.V.] geheel voor rekening van de man komt, zonder nadere verrekening;
G. Voor recht te verklaren/in rechte vast te stellen dat de levensverzekeringen, c.q. lijfrentes niet moeten worden aangemerkt als pensioen zoals bedoeld in de artikelen 12 en 13 van de huwelijkse voorwaarden, maar tussen partijen moeten worden verdeeld bij helfte;
H. Te bepalen dat de man aan de vrouw een voorschot dient uit te keren van € 200.000,- binnen 14 dagen na dagtekening van de door het hof te geven beschikking.
2.2
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie van het hof op 14 oktober 2013, heeft de man het verzoek bestreden en verzocht het door de vrouw in hoger beroep verzochte op alle punten af te wijzen.
2.3
Tevens heeft de man bij voormeld verweerschrift incidenteel beroep ingesteld en daarin verzocht de bestreden beschikking van 1 mei 2013 te vernietigen en, zo nodig onder verbetering dan wel aanvulling van de gronden, opnieuw rechtdoende bij beschikking en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Te bepalen dat de in de verdeling/verrekening te betrekken hypothecaire geldlening die op de recreatievilla [adres 1] rust € 554.755,- bedraagt, alsmede te bepalen dat de op het pand aan het [adres 2] rustende hypothecaire geldlening € 300.000,- bedraagt, zodat de totale overwaarde van de aan partijen in mede-eigendom toebehorende [recreatievilla]te Ameland en het pand aan [adres 2] € 30.975,- bedraagt, tot welk bedrag partijen ieder bij helfte gerechtigd zijn;
II. Te bepalen dat de in de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland d.d. 1 mei 2013 genomen beslissing om bij wijze van voorschot aan de vrouw een bedrag toe te kennen van € 100.000,- ten laste van de man, te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de vrouw geen enkel bedrag aan voorschot toekomt.
2.4
Bij voormeld verweerschrift heeft de man tevens een incidenteel verzoek gedaan, strekkende tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Dit incidenteel verzoek is behandeld ter zitting van 14 november 2013. Bij beschikking van 26 november 2013 heeft het hof dit verzoek afgewezen en de proceskosten in het incident gecompenseerd, aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
2.5
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 6 december 2013, heeft de vrouw het incidenteel appel van de man bestreden en verzocht de verzoeken van de man in incidenteel appel af te wijzen.
2.6
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, te weten een V-formulier met bijlage van 13 december 2013 en een V-formulier met bijlagen van 8 april 2014, beide van mr. Verheul, en een V-formulier met bijlagen van 10 april 2014 van mr. Braak.
2.7
Ter zitting van 24 april 2014 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en de man, bijgestaan door zijn advocaat. Mr. Verheul en mr. Braak hebben ter zitting het woord gevoerd mede aan de hand van door hen overgelegde pleitnota's.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 1986 op huwelijkse voorwaarden, opgemaakt op 31 oktober 1986 ten overstaan van notaris [notaris], gehuwd in de gemeente [gemeente].
3.2
In de akte van huwelijkse voorwaarden van 31 oktober 1986 zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
"Artikel 1De echtgenoten zijn met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen gehuwd.(…)Artikel 51. De kosten van de gemeenschappelijke huishouding (…) worden voldaan uit de netto-inkomens der echtgenoten naar evenredigheid daarvan; voorzover deze inkomens ontoereikend zijn, worden deze kosten voldaan uit ieders netto-vermogen naar evenredigheid daarvan.2. Onder netto-inkomen wordt verstaan het inkomen onder aftrek van de daarover verschuldigde belasting op inkomen, premieheffing-volksverzekeringen en andere wettelijke inhoudingen of heffingen. Onder netto-vermogen wordt verstaan het vermogen onder aftrek van de daarover verschuldigde belasting op vermogen.(…)Artikel 8De echtgenoten verplichten zich over elk kalenderjaar hetgeen van hun netto-inkomen in de zin van artikel 5, onder aftrek van hetgeen daarvan is besteed voor de gemeenschappelijke huishouding, overblijft onderling te verrekenen in die zin, dat de ene echtgenoot een vordering verkrijgt op de andere echtgenoot ten bedrage van de helft van het aan diens zijde overblijvende als hiervoor bedoeld. Indien de echtgenoten over en weer een vordering op elkaar krijgen worden de vorderingen gecompenseerd tot het bedrag van de kleinste vordering. Indien aan een echtgenoot langs andere weg iets ten goede komt of is gekomen van het overblijvende van het inkomen van de andere echtgenoot, wordt zijn vordering dienovereenkomstig verminderd.Artikel 91. De uitkering van het verschuldigde moet gedaan worden binnen twee jaar na afloop van het desbetreffende kalenderjaar.2. Ingeval gewichtige redenen zich verzetten tegen prompte voldoening zullen de echtgenoten een redelijke betalingsregeling - al of niet met zekerheidsstelling - treffen waarbij de belangen van beiden in acht genomen worden.Artikel 10Het recht tot het vorderen van de verrekening vervalt indien deze niet binnen twee jaar na afloop van het desbetreffende kalenderjaar heeft plaatsgehad of schriftelijk gevorderd is.Artikel 11Geen verrekening heeft plaats:a. over de tijd, dat de echtgenoten anders dan in onderling overleg niet samenwonen of dat tussen hen scheiding van tafel en bed bestaat;(…)Artikel 12Aanspraken op pensioen en hetgeen daarvoor is opgeofferd worden niet verrekend overeenkomstig artikel 8, echter met uitzondering van periodieke uitkeringen die vervallen ingevolge een recht op ingegaan pensioen.Artikel 13Er vindt geen verrekening plaats van de waarde van aanspraken op al of niet ingegaan pensioen."
3.3
De staat van aanbrengsten, gehecht aan de akte van huwelijkse voorwaarden vermeldt onder andere het volgende:
"Door [geïntimeerde] wordt aangebracht:2 witte leren stoelen, verchroomd; 1 leren grijze bank en bijzettafel (wit); 2 rode stoeltjes; wandmeubel, waarin een televisie en stereoinstallatie (tuner, versterker, cassettedeck, platenspeler etc.); glastafel; plexiglas lamp op poot; art-deco theewagen; televisie; keukentafel en vier stoelen; bureau studeerkamer met wandmeubel en bureausstoel studeerkamer met wandmeubel en bureaustoel.alle zaken behorende tot de door hem onder eigen naam uitgeoefende tandartsenpraktijk in de rechtsvorm van éénmanszaak aan [adres 4].Door [appellante] wordt aangebracht:inventaris schoonheidssalon; inventaris babykamer; Arabia serviesgoed; Fins glasservies; antieke kraantjespot + antieke blauwe kopjes en zilveren lepeltjes; wasmachine; gasfornuis; gezichtsbruiner; verchroomde bijzettafel; koelkast."
3.4
De man heeft op 1 juli 1983 de voormalig echtelijke woning aan [adres 3] gekocht voor een bedrag van fl. 387.153,-. Deze woning is gefinancierd door middel van een hypothecaire geldlening. In 1994 heeft een verbouwing van de woning plaatsgevonden die door middel van een aanvullende hypothecaire geldlening is gefinancierd.
3.5
Partijen hebben in juli 1996 gezamenlijk de [recreatievilla]aan [adres 1] gekocht. Partijen verhuren deze recreatievilla als vakantiewoning.
3.6
In 2006 hebben partijen een pand aan [adres 2] in gemeenschappelijke eigendom verkregen.
3.7
Partijen hebben ter zake van de recreatievilla, het pand aan [adres 2] en de voormalig echtelijke woning een hypothecaire geldlening afgesloten bij de SNS Bank die in totaal € 1.011.249,- bedraagt.
3.8
De man is directeur grootaandeelhouder van de besloten vennootschap [B.V.]
3.9
Vanaf 13 oktober 2011 zijn partijen feitelijk gescheiden van elkaar gaan wonen.
3.1
Bij verzoekschrift, binnengekomen op de griffie van de rechtbank op 6 juni 2012, heeft de vrouw verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken en - voor zover in deze procedure van belang - de man te veroordelen om een volledig overzicht te geven van het te verdelen en te verrekenen vermogen en partijen te gelasten de gemeenschappelijke bestanddelen te verdelen. De man heeft op 31 juli 2012 een verweerschrift ingediend.
3.11
Bij beschikking van de rechtbank Groningen van 11 december 2012 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 20 februari 2013 is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.

4.De peildatum

4.1
Ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, waarin een periodiek verrekenbeding is opgenomen, heeft de rechtbank overwogen dat de verplichting om over te gaan tot verrekening van de overgespaarde inkomsten is geëindigd op 13 oktober 2011, nu partijen op dat moment feitelijk uiteen zijn gegaan. Tussen partijen is niet in geschil dat voor wat betreft de verrekening uit dient te worden gegaan van deze peildatum.
4.2
Voorts is tussen partijen niet in geschil dat als peildatum voor zowel de omvang als de waardering van het tot de eenvoudige gemeenschap behorende vermogen, het tijdstip geldt van de feitelijke verdeling van deze vermogensbestanddelen.

5.De geschilpunten

5.1
De vrouw heeft in hoger beroep
elf grievenopgeworpen. De man heeft in incidenteel hoger beroep
twee grievenopgeworpen. Blijkens de grieven en de daarop gegeven toelichting spitst het geschil zich in hoger beroep toe op de volgende punten:
- de waarde en de toedeling van de recreatievilla op Ameland en van het pand aan [adres 2];
- de hoogte van de hypothecaire lening, verbonden aan de recreatievilla op Ameland en aan het pand aan [adres 2];
- de verrekening van de huurinkomsten van de recreatievilla op Ameland;
- de bewijsopdracht ten aanzien van de rekening-courantschuld;
- de verdeling/verrekening van de voormalige echtelijke woning aan [adres 3];
- de toedeling van [B.V.] aan de man;
- de gezamenlijke rekening bij SNS Bank;
- de lijfrentes;
- het door de man aan de vrouw te betalen voorschot.
Het hof zal deze punten achtereenvolgens behandelen.

6.Inleiding

6.1
Bij de bestreden beschikking van 1 mei 2013 heeft de rechtbank een partiële verdeling uitgesproken waarbij de hiervoor onder rechtsoverweging 1.1 genoemde vermogensbestanddelen aan de man zijn toegedeeld en waarbij is bepaald dat de man aan de vrouw een voorschot ter hoogte van € 100.000,- dient te betalen. De rechtbank heeft afgewezen hetgeen met betrekking tot de voormelde vermogensbestanddelen, de geschatte huuropbrengst van de recreatievilla op Ameland, de voormalige echtelijke woning en het voorschot meer of anders is verzocht. De beslissing met betrekking tot de verrekening/verdeling van alle overige vermogensbestanddelen is door de rechtbank aangehouden.
6.2
Het hof constateert dat de beschikking van 1 mei 2013 een deelbeschikking betreft, nu aan het proces in eerste aanleg omtrent enig deel van het verzochte reeds wel en omtrent enig ander deel van het verzochte nog niet door het dictum een einde is gemaakt. Op grond van artikel 358 lid 4 Rv dient van een dergelijke beschikking binnen de toepasselijke termijn appel ingesteld te worden, teneinde te voorkomen dat het gedeelte van de beschikking dat als eindbeschikking kan worden aangemerkt, in kracht van gewijsde gaat. Nu de vrouw (alsmede de man) hoger beroep hebben ingesteld tegen het gedeelte van de beschikking van de rechtbank dat een eindbeschikking inhoudt, staat het partijen vrij, ook zonder een daartoe strekkend verlof van de rechtbank, hoger beroep in te stellen teneinde het interlocutoire gedeelte van de beschikking van 1 mei 2013 te bestrijden (zie o.a. HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7705).

7.De motivering van de beslissing in hoger beroepDe waarde en de toedeling van de recreatievilla op Ameland en het pand aan [adres 2] (grieven I, V en VI in principaal appel)

7.1
Tussen partijen is niet in geschil dat de villa op Ameland en het pand aan [adres 2] behoren tot de tussen hen bestaande eenvoudige gemeenschap, die tot op heden onverdeeld is gebleven. In hoger beroep hebben partijen beiden aangegeven dat zij wensen dat de villa op Ameland alsmede het pand aan [adres 2] aan de man worden toegedeeld. Het geschil tussen partijen betreft de ten aanzien van beide panden in aanmerking te nemen waarde.
7.2
Het hof heeft partijen ter zitting voorgehouden dat als peildatum voor de waardering van de villa heeft te gelden de datum van feitelijke verdeling, zodat in beginsel de meest recente waarde van de panden tot uitgangspunt heeft te dienen. Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat ter zake van de villa op Ameland en het pand aan [adres 2] nieuwe taxaties uitgevoerd dienen te worden. Zij zijn het erover eens dat deskundigen benoemd dienen te worden teneinde tot een waardering van de panden te komen. Partijen zijn overeengekomen de kosten van de deskundigen ieder bij helfte te zullen dragen, waarbij de man de totale kosten eerst bij wijze van voorschot zal voldoen.
7.3
Het hof zal, gelet op de ruimte die partijen het hof op het punt van de exacte peildatum hebben gelaten, bepalen dat beide panden zullen worden getaxeerd naar de op het moment van de taxatie geldende waarde, waarbij de betreffende datum met betrekking tot de in het kader van de verdeling te bepalen waarde als peildatum heeft te gelden. De villa op Ameland en het pand aan [adres 2] zullen vervolgens tegen die waarde aan de man worden toegedeeld.
7.4
Daar de grieven I, V en VI van de vrouw zijn gericht tegen het gedeelte van de beschikking van de rechtbank dat een tussenbeschikking inhoudt, zal het hof de zaak op dit punt terugverwijzen naar de rechtbank, opdat zij met in achtneming van het vorenstaande deskundigen kan benoemen teneinde de waarde van de villa op Ameland en het pand aan [adres 2] vast te stellen, waarna beide panden tegen die betreffende waarde aan de man kunnen worden toegedeeld, onder gehoudenheid van de man de helft van de overwaarde aan de vrouw te betalen.
De hoogte van de hypothecaire lening, verbonden aan de recreatievilla op Ameland en aan [adres 2] (grief II in principaal appel en grief I-A en I-B in incidenteel appel)
7.5
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten aanzien van de recreatievilla op Ameland ten onrechte is uitgegaan van een hypothecaire schuld van € 338.235,- De vrouw is medeschuldenaar van de hypothecaire leningen die rusten op alle panden, zowel op de onroerende zaken waarvan de vrouw mede eigenaar is, als op de voormalige echtelijke woning waarvan de man eigenaar is. De onroerende zaken met de hypothecaire leningen moeten naar de mening van de vrouw dan ook als één geheel worden behandeld. Gelet op de wijzigingen en oversluitingen van de hypothecaire leningen is het volgens de vrouw (bijna) ondoenlijk om een hypotheek aan een bepaald pand toe te schrijven. De uitsplitsing van de leningen zoals de rechtbank heeft gehanteerd is dan ook arbitrair.
7.6
Ook de man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een hypothecaire schuld van € 338.235,- met betrekking tot de recreatievilla op Ameland. De man stelt dat ten aanzien van de recreatievilla op Ameland rekening dient te worden gehouden met een hypothecaire last van € 554.755,-.
Daarbij stelt de man zich in incidenteel appel op het standpunt dat de rechtbank ten aanzien van het pand aan [adres 2] ten onrechte is uitgegaan van een hypothecaire schuld ter hoogte van € 200.000,-. Volgens de man blijkt uit de overgelegde stukken dat ter zake van de aankoop van het pand een hypothecaire lening is verstrekt ter hoogte van € 300.000,-.
7.7
De vrouw erkent dat er op het pand aan [adres 2] een hypotheek rust ter hoogte van € 300.000,-. Zij stelt evenwel dat van deze lening een bedrag van € 100.000,- in de villa op Ameland is geïnvesteerd, welk pand ook als onderpand dient voor de betreffende lening.
7.8
Uit de door partijen overgelegde stukken is het hof het volgende gebleken. De man heeft op 1 juli 1983 de woning aan [adres 3] gekocht voor fl. 360.000,-. De man heeft voor de aanschaf van deze woning een hypothecaire geldlening afgesloten bij RVS Verzekeringen van fl. 350.000,-. In 1994 heeft de man een tweede hypothecaire geldlening afgesloten bij Nationale Nederlanden ter hoogte van fl. 200.000,-, welk bedrag gebruikt is voor een verbouwing van de woning aan [adres 3].
Partijen hebben op 7 juni 1996 gezamenlijk de villa op Ameland gekocht voor een bedrag van fl. 400.000,-. De man is daartoe een nieuwe hypothecaire lening aangegaan bij Nationale Nederlanden ter hoogte van fl. 525.000,-. De man en de vrouw hebben hierbij tot zekerheidsstelling het recht van hypotheek verleend op zowel de villa op Ameland als de woning aan [adres 3].
Op 6 november 1998 zijn de bestaande hypothecaire geldleningen overgesloten en zijn partijen één hypothecaire lening aangegaan bij ING Bank voor een bedrag van fl. 1.600.000,-, waarbij het recht van hypotheek is verleend op de woning aan [adres 3] en de villa op Ameland.
Op 12 maart 2003 sluiten partijen de hypothecaire geldlening opnieuw over, en sluiten zij een nieuwe lening af bij SNS Bank voor een bedrag van € 825.000,-. Dit bedrag valt uiteen in leningdelen van € 625.000,-, respectievelijk € 200.000,-. Er wordt een recht van hypotheek gevestigd op de woning aan [adres 3] en de villa op Ameland. Ter zake van de aflossing van de lening bij ING Bank zijn partijen boetes verschuldigd geraakt. Blijkens de nota van afrekening van Trip Advocaten & Notarissen d.d. 12 maart 2003 hebben partijen bij het afsluiten van de hypothecaire lening bij SNS Bank een bedrag ontvangen van € 87.250,29.
Op 10 november 2006 wordt het pand aan [adres 2] aangekocht voor een bedrag van € 180.000,-. Partijen hebben daarbij een hypothecaire geldlening bij SNS Bank afgesloten ter hoogte van € 360.000,-, waarbij het recht van hypotheek is verleend op de villa op Ameland, alsmede op het pand aan [adres 2].
Op 15 juli 2012 is de in 1998 afgesloten kapitaalverzekering die was verbonden aan de hypothecaire lening, tot uitkering gekomen. Een bedrag van € 113.700,- is direct uitgekeerd aan de begunstigde, de SNS Bank, en is in mindering gekomen op de lening ter hoogte van € 825.000,-.
Blijkens het jaaroverzicht 2012 van SNS Bank is er op 1 januari 2013 sprake van de volgende hypothecaire geldleningen:
- nr. .[nummer] ter hoogte van € 300.000,-;
- nr. .[nummer] ter hoogte van € 625.000,-;
- nr. .[nummer] ter hoogte van € 86.299,26.
De totale hypothecaire lening van alle panden bedroeg op 1 januari 2013 derhalve € 1.011,299,26.
7.9
Nu de woning aan [adres 3] niet aan de vrouw in mede-eigendom toebehoort, zal een uitsplitsing van de hypothecaire leningen gemaakt dienen te worden teneinde de overwaarde in de panden op Ameland en aan [adres 2] - ter zake waarvan de vrouw wel voor de helft gerechtigd is - te kunnen berekenen.
Ten aanzien van de lening bij SNS Bank eindigend op het nummer [rekeningnummer] overweegt het hof dat € 200.000,- van deze lening betrekking heeft op het pand aan [adres 2]. Partijen zijn het er immers beiden over eens dat van de lening van € 300.000,- een bedrag van € 100.000,- is geïnvesteerd in de villa op Ameland.
Ten aanzien van de lening bij SNS Bank eindigend op nummer [rekeningnummer] overweegt het hof als volgt. Uitgaande van de oorspronkelijk afgesloten hypothecaire leningen voor de aankoop en verbouwing van de woning aan [adres 3] en de villa op Ameland rust op de woning aan [adres 3] een lening van fl. 550.000,- = € 249.579,- en op de villa op Ameland een lening van fl. 525.000,- = € 238.234. Op de lening bij SNS Bank is in juli 2012 een bedrag van € 113.700,- afgelost in verband met de uitkering van de kapitaalverzekering bij Nationale Nederlanden. Anders dan de man doet stellen, dient naar het oordeel van het hof te worden aangenomen dat dit bedrag zowel in mindering is gekomen op de lening ten behoeve van de woning aan [adres 3] als van de villa op Ameland. Bij het afsluiten van de kapitaalverzekering was er immers sprake van één enkele hypothecaire lening bij ING Bank, waarbij zowel de woning aan [adres 3] als de villa op Ameland als onderpand dienden. Uit de door de man overgelegde stukken kan voorts niet worden afgeleid dat de kapitaalverzekering enkel betrekking heeft gehad op de woning aan [adres 3]. Derhalve oordeelt het hof in redelijkheid dat de helft van de gedane aflossing kan worden toegerekend aan de hypotheek rustende op [adres 3], en de helft op de villa op Ameland. Ten aanzien van de woning aan [adres 3] resteert alsdan een hypothecaire lening van (€ 249.579,- minus € 56.850,- = ) € 192.729,-, en ten aanzien van de villa op Ameland resteert een hypothecaire lening van (€ 238.234,- minus € 56.850,- =) € 181.384,-. Nu partijen het erover eens zijn dat een bedrag van € 100.000,- van de lening bij SNS Bank eindigend op nummer [rekeningnummer] is gebruikt ten behoeve van de villa op Ameland, kan aan deze villa een lening worden toegerekend van € 281.384,-.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat van de hypothecaire geldleningen de volgende bedragen aan de betreffende panden kunnen worden toegerekend:
- € 192.729,- aan de woning aan [adres 3];
- € 281.384,- aan de villa op Ameland;
- € 200.000,- aan het pand aan [adres 2].
In totaal dus € 674.113,-. Nu de totale hoogte van de hypothecaire leningen bij SNS Bank € 1.011.299,26 bedraagt, is sprake van een lening ter hoogte van (€ 1.011.299,26 minus € 674.113,- =) € 337.187,- dat niet aan een van de panden kan worden toegerekend. Partijen hebben dit deel van de lening onder meer gebruikt voor het betalen van de boetes die met het oversluiten van de hypotheken gemoeid zijn geweest en hebben zichzelf voorts uitkeringen laten doen die niet in de panden zijn geïnvesteerd. Het hof stelt vast dat partijen in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft draagplichtig zijn voor dit gedeelte van de hypothecaire geldlening bij SNS Bank.
De verrekening van de huurinkomsten van de recreatievilla op Ameland (grief III in principaal appel)
7.1
Ten aanzien van de door de vrouw verzochte verrekening van de huurinkomsten van de recreatievilla op Ameland zijn partijen ter zitting van het hof overeengekomen dat de man aan de vrouw zal voldoen een bedrag van € 7.000,-.
Nu het oordeel van de rechtbank op dit punt een eindbeschikking inhoudt, zal het hof hetgeen partijen zijn overeengekomen opnemen in het dictum van de te zijner tijd te geven eindbeschikking.
De bewijsopdracht ten aanzien van de rekening-courantschuld (grief VII in principaal appel)
7.11
Ten aanzien van de rekening-courantschuld van de man als directeur grootaandeelhouder aan zijn onderneming [B.V.] heeft de rechtbank overwogen dat, nu de vrouw heeft verzocht deze schuld aan de man toe te delen terwijl de man heeft gesteld dat de schuld vrijwel volledig is ontstaan door uitgaven met een privékarakter waardoor ter zake van de schuld verrekend dient te worden, de man bewijs dient te leveren van zijn stelling dat de schuld vrijwel volledig is veroorzaakt door privé-uitgaven, deels ook van de vrouw.
7.12
De vrouw stelt dat de vraag of de rekening-courantschuld is ontstaan door ofwel de man ofwel de vrouw niet ter zake doet, zodat de rechtbank de bewijsopdracht ten onrechte heeft verstrekt. De vrouw stelt daartoe dat de winsten uit de onderneming jaarlijks zijn toegevoegd aan het eigen vermogen van de onderneming en dat vervolgens via de rekening-courant opnames zijn gedaan als voorschot op de uit te keren winsten. Daaruit kan naar de mening van de vrouw worden afgeleid dat de winstreserves inmiddels aan de man als directeur grootaandeelhouder zijn uitgekeerd. Door wie van partijen met welk doel het geld is gespendeerd, is daarbij onbelangrijk.
7.13
De man stelt zich op het standpunt dat, nu op de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden de algemene beginselen van Boek 6 BW van toepassing zijn, er feiten en omstandigheden kunnen zijn die rechtvaardigen om wel degelijk rekening te houden met de aanwezige rekening-courantschuld. Als de schuld betrekking heeft op de kosten van de voormalige huishouding van de echtgenoten, is het in beginsel wel redelijk en billijk om met deze schuld rekening te houden, aldus de man. In eerste aanleg heeft de man voorts onderbouwd met overzichten van de opnames uit rekening-courant
(productie 13 bij R)- gesteld dat de opnames uit rekening-courant vrijwel volledig zijn aangewend ter voldoening van de kosten van de huishouding. Dit gedeelte van de schuld komt naar de mening van de man voor verrekening in aanmerking.
7.14
Het hof stelt bij de beoordeling van deze grief voorop dat de schuld die de man uit rekening-courant aan zijn onderneming heeft, niet valt in enige tussen partijen bestaande (eenvoudige) gemeenschap, zodat van
toedelingvan deze schuld aan de man alleen al om die reden geen sprake kan zijn. De man is in privé een schuld aangegaan bij zijn onderneming, waarvoor in beginsel alleen hij aansprakelijk is. De man heeft evenwel onderbouwd gesteld dat een aanzienlijk gedeelte van de opnames die in rekening-courant zijn gedaan, is aangewend ter voldoening van de kosten van de huishouding. Dat zulks inderdaad het geval is kan tevens worden afgeleid uit de door de man overgelegde brief van het [administratiekantoor] van [B.V.] d.d. 25 juni 2012
(productie 15 bij K),waarin de boekhouder van de onderneming onder meer opmerkt dat in de afgelopen jaren nagenoeg de volledige winst na belasting in rekening-courant werd opgenomen ter dekking van privé-uitgaven.
7.15
Artikel 5 van de huwelijkse voorwaarden van partijen bepaalt - kort gezegd - dat de kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden voldaan uit de netto-inkomens van partijen naar evenredigheid daarvan, en dat voor zover deze inkomens ontoereikend zijn, de kosten worden voldaan uit ieders netto-vermogen naar evenredigheid daarvan.
Anders dan de vrouw stelt, kwalificeren de opnames uit rekening-courant in dit kader niet als netto-inkomen van de man ten laste waarvan de kosten van de huishouding gebracht kunnen worden. Die opnames betreffen immers geen dividenduitkeringen.
Voor zover een schuld is aangegaan ter dekking van de kosten van de huishouding omdat de netto-inkomens en netto-vermogens van partijen ontoereikend zijn geweest om deze kosten te kunnen voldoen, dient deze schuld tussen partijen te worden verrekend.
Van belang is derhalve in hoeverre de opnames in rekening-courant zijn aangewend ter dekking van huishoudelijke kosten die niet hadden kunnen worden voldaan uit de netto-inkomens dan wel de netto-vermogens van partijen. Door wie van partijen deze kosten zijn gemaakt, is daarbij niet relevant; partijen dienen immers op grond van hun huwelijkse voorwaarden de gehele kosten van de gemeenschappelijke huishouding naar evenredigheid van hun inkomens dan wel vermogens te dragen.
7.16
Voor zover de vrouw met haar grief heeft betoogd dat inzake de door de rechtbank gegeven bewijsopdracht niet ter zake doet of de schuld in rekening-courant (vrijwel volledig) is ontstaan door privé-uitgaven, faalt hij. Voor zover de vrouw heeft betoogd dat niet relevant is of de schuld in rekening-courant is ontstaan door uitgaven van de man, dan wel van de vrouw, slaagt hij. Of dit de vrouw ook kan baten, zal blijken uit de verdere beoordeling van het geschil.
De verdeling/verrekening van de voormalige echtelijke woning aan [adres 3] (grief IV in principaal appel)
7.17
De vrouw stelt zich met haar vierde grief op het standpunt dat de overwaarde in de woning aan [adres 3] volledig tussen partijen verrekend dient te worden, nu partijen de woning kort voor hun huwelijk hebben gekocht met de uitdrukkelijke bedoeling om deze woning gezamenlijk te gaan bewonen en hier een gezin te stichten. Het feit dat de woning enkel op naam van de man kwam te staan, had volgens de vrouw te maken met het feit dat de man een goed inkomen als tandarts had en dus makkelijker de hypotheek op zijn naam kon krijgen. Het is volgens de vrouw nooit de bedoeling van partijen geweest om de woning uitsluitend ten goede te laten komen aan de man. Ook uit het feit dat de villa op Ameland en het pand aan [adres 2] gemeenschappelijke eigendom van partijen zijn, kan worden geconcludeerd dat het in feite de bedoeling van partijen was dat alles gemeenschappelijk zou zijn. De vrouw beroept zich op artikel 1:141 lid 3 BW en stelt dat het aan de man is om te bewijzen dat de waarde van de woning aan [adres 3] niet tot het verrekenplichtige vermogen behoort.
7.18
De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd betwist.
7.19
De vrouw heeft niet betwist dat de woning voor het huwelijk door de man in eigendom is verkregen. Zulks blijkt ook uit het afschrift bewijs van eigendom. De grondslag van de stelling van de vrouw dat de overwaarde in de woning desalniettemin geheel tussen partijen verdeeld dient te worden is naar het hof begrijpt daarom gelegen in ofwel de partijbedoelingen, ofwel in artikel 6:248 lid 2 BW welk artikel tevens van toepassing is op het periodieke verrekenbeding.
7.2
Het hof stelt voorop dat, nu de woning aan [adres 3] voor de huwelijkssluiting van partijen door de man is gekocht en gelet op de huwelijkse voorwaarden, de woning behoort tot het privévermogen van de man. Een gemeenschappelijke bedoeling van partijen om de woning aan [adres 3] gezamenlijk in eigendom te hebben - zo deze bedoeling al zou komen vast te staan - kan de tussen hen overeengekomen huwelijkse voorwaarden niet vervangen. Een dergelijke gemeenschappelijke partijbedoeling, die een stilzwijgend gesloten overeenkomst tussen de echtgenoten zou inhouden, zou immers in strijd zijn met de overeengekomen huwelijkse voorwaarden waarin staat dat partijen buiten iedere gemeenschap van goederen zijn gehuwd en ieder jaar gehouden zijn het overgespaarde met elkaar te verdelen, terwijl van huwelijkse voorwaarden in goederenrechtelijke zin niet kan worden afgeweken anders dan door huwelijkse voorwaarden. Het staat partijen niet vrij hun partijbedoeling in de plaats te stellen van de bepalingen in de huwelijkse voorwaarden; zij kunnen wel in onderling overleg de opbrengst van de woning bij helfte delen, maar zij kunnen daartoe niet tegen hun wil of tegen de wil van een van hun worden gedwongen (zie HR 18 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7004)
7.21
Een krachtens een overeenkomst van huwelijkse voorwaarden tussen partijen geldende regel kan echter buiten toepassing worden gelaten voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Een beroep op de redelijkheid en billijkheid kan niet tot een goederenrechtelijke afwijking leiden, maar wel tot een verbintenisrechtelijke, op grond waarvan tussen partijen zou moeten worden afgerekend alsof partijen in (enige) gemeenschap van goederen zouden zijn gehuwd.
Voor zover de stellingen van de vrouw zijn gegrond op artikel 6:248 lid 2 BW heeft daarbij te gelden dat alleen onder zeer bijzondere omstandigheden, te weten wanneer de in de huwelijkse voorwaarden voorkomende (verbintenisrechtelijke) regel zou leiden tot een naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar resultaat, van de regel kan worden afgeweken. De enkele (niet ongebruikelijke) omstandigheid dat de woning eigendom van de man is terwijl de hypotheekleningen die betrekking hebben op de woning mede op naam van de vrouw staan, is echter onvoldoende om tot het oordeel te leiden dat toepassing van het overeengekomen periodiek verrekenbeding tot een onaanvaardbaar resultaat zou leiden.
7.22
Het primaire verzoek van de vrouw de woning aan [adres 3] als zijnde gemeenschappelijke eigendom in de verdeling te betrekken, dient dan ook te worden afgewezen.
7.23
De vrouw heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat aan de hypothecaire lening betrekking hebbend op de woning aan [adres 3], een kapitaalverzekering is verbonden waarop premie is betaald. Deze premie werd, zo stelt de vrouw, voldaan uit overgespaarde en dus verrekenbare - inkomsten. Daarbij is de woning aan [adres 3] in 1994 verbouwd, welke verbouwing is gefinancierd door middel van (het oversluiten van) de hypothecaire geldlening. De vrouw stelt dan ook subsidiair aanspraak te kunnen maken op verrekening van de waardestijging van de woning aan [adres 3] vanaf 1994.
7.24
De man heeft verweer gevoerd. Hij heeft gesteld dat de woning aan [adres 3] niet (ten dele) is aangekocht met gezamenlijke middelen. De verbouwing van de woning is daarbij, zo stelt de man, volledig gefinancierd door middel van een aanvullende hypothecaire lening. De aan deze lening gekoppelde levensverzekeringen zijn gedurende het huwelijk van partijen tot uitkering gekomen en vervolgens besteed aan kosten van de huishouding en overige consumptieve doeleinden. Eerst in 1998 is de vrouw tezamen met de man hoofdelijk aansprakelijk geworden voor de hypothecaire geldleningen. Dit maakt naar de mening van de man echter niet dat aan het einde van het huwelijk de waardevermeerdering van de woning die niet is verworven door aanwending van uit hun inkomsten bespaard en ongedeeld gebleven vermogen, dient te worden verrekend. Ten aanzien van de levensverzekering bij Nationale Nederlanden met polisnummer [polisnummer] geldt naar de mening van de man dat de op 15 juli 2012 uitgekeerde waarde tussen partijen dient te worden verrekend.
7.25
Het hof [rekeningnummer] als volgt. De subsidiaire grief van de vrouw stelt de vraag aan de orde of en zo ja in hoeverre de waarde van de voormalig echtelijke woning aan [adres 3] verrekend dient te worden. Van belang is hierbij dat partijen in artikel 8 van hun huwelijkse voorwaarden een periodiek verrekenbeding zijn overeengekomen. Tussen partijen is niet in geschil dat zij tijdens hun huwelijk nimmer uitvoering hebben gegeven aan dit beding.
7.26
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad strekt een verrekenbeding als voorkomend in de huwelijkse voorwaarden van partijen er naar zijn aard toe dat periodiek wordt verrekend hetgeen van de inkomsten van partijen wordt bespaard, waarna elk van de echtgenoten vervolgens in staat is zijn aandeel in de besparingen – door belegging – te besteden aan vorming en vermeerdering van het eigen vermogen. Laten partijen, zoals in dit geval, tijdens het huwelijk deling van de overgespaarde inkomsten achterwege, dan moet daaraan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, mede in verband met de aard van het verrekenbeding, het gevolg worden verbonden dat partijen bij het einde van het huwelijk alsnog tot verrekening overgaan en dat in deze verrekening ook wordt betrokken de vermogensvermeerdering, die is ontstaan door hetgeen uit de inkomsten van een echtgenoot is bespaard maar ongedeeld is gebleven. Hetzelfde geldt voor een belegging die is gefinancierd met geleend geld, voor zover de lening is afgelost met bespaarde maar onverdeeld gebleven inkomsten. Deze regels zijn neergelegd in artikel 1:141 lid 1 BW en voor zover het gaat om de aflossing van een schuld die met het oog op de verwerving van een goed is aangegaan in artikel 1:136 lid 1 BW.
7.27
Onverschillig is of de tijdens het verrekentijdvak verrichte belegging geschiedt in vermogen van een van de echtgenoten dat tijdens dat tijdvak dan wel reeds voordien is verworven. Voor beide situaties geldt immers in gelijke mate dat de overgespaarde inkomsten, die naar de aard van het periodieke verrekenbeding bestemd waren om na verrekening door ieder van de echtgenoten benut te (kunnen) worden voor vermogensvermeerdering door belegging in eigen vermogen, zonder tussen de echtelieden te zijn verrekend voor belegging in het vermogen van slechts één van de echtgenoten zijn aangewend. Aldus is, in strijd met aard en strekking van het verrekenbeding, aan de andere echtgenoot de kans ontnomen deze inkomsten (na verrekening) in eigen vermogen te beleggen en daardoor vermogensvermeerdering te bereiken.
7.28
In het licht van de jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 10 juli 2009, ECLI:NL:HR: 2009:BI4387) waarvan hiervoor de essentie is weergegeven, dient dan ook geen onderscheid te worden gemaakt tussen de situatie waarin de woning aan [adres 3] door de man is verworven voor het huwelijk en de situatie waar deze door hem is verworven tijdens het huwelijk. Het gaat in de kern om de vraag of er in het verrekentijdvak aflossingen zijn gedaan uit te verrekenen inkomen op een schuld die is aangegaan in verband met de verwerving van de woning door de man.
Hetzelfde geldt op overeenkomstige wijze indien ten laste van te verrekenen inkomsten of vermogen niet de verwerving maar de verbetering van een aan één der echtgenoten toebehorend goed gefinancierd wordt, indien die verbetering een waardevermeerdering van het goed ten gevolge heeft gehad en derhalve leidt tot een extra vermogensvorming, zoals het geval kan zijn bij een ingrijpende verbouwing aan een woning.
Indien voor de verwerving of de verbouwing een hypothecaire lening is aangegaan, en in verband daarmee tevens een kapitaalverzekering is gesloten die ertoe strekt om (te zijner tijd) met het opgebouwde kapitaal de hypothecaire lening af te lossen, dient betaling van verzekeringspremies uit overgespaarde inkomsten gelijkgesteld te worden met aflossing van de hypothecaire schuld. Dat brengt mee dat de waarde van de polis op de peildatum (waarbij in beginsel de contante waarde tot uitgangspunt heeft te dienen) in die zin in de verrekening wordt betrokken, dat de hypothecaire lening waarmee de verwerving en/of de verbouwing van de woning is gefinancierd, geacht wordt met dat bedrag te zijn afgelost uit overgespaarde inkomsten.
7.29
Partijen hebben niet voldaan aan de overeengekomen verrekenplicht in de huwelijkse voorwaarden zodat – op grond van artikel 1:141 lid 3 BW – wordt vermoed dat hun beider vermogens op de peildatum, 13 oktober 2011, zijn gevormd uit inkomsten die verrekend hadden moeten worden. In het licht van het in artikel 1:141 lid 3 BW verwoorde uitgangspunt ligt het dan ook op de weg van de man om aannemelijk te maken dat en voor welk deel de waarde van de woning aan [adres 3] niet behoort tot het te verrekenen vermogen, in het bijzonder dat de premiebetalingen op de kapitaalverzekering die verbonden is aan de hypothecaire schuld die in verband met de verwerving en de verbouwing van de woning is aangegaan, niet zijn verricht uit overgespaarde inkomsten die verrekend hadden moeten worden.
7.3
De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de premies van de kapitaalverzekering zijn betaald uit overgespaard en onverdeeld gebleven inkomen. De vrouw voert daarbij aan dat grote delen van de betreffende premies zijn voldaan door middel van opnames uit de rekening-courant van de man als directeur grootaandeelhouder van zijn onderneming. Deze opnames uit de rekening-courant zijn volgens de vrouw aan te merken als voorschot op de uit te keren winsten. Nu partijen in hun huwelijkse voorwaarden een ruim inkomstenbegrip zijn overeengekomen, is de vrouw van mening dat ook de premies die zijn betaald uit de rekening-courant van de man, aangemerkt dienen te worden als zijnde voldaan uit overgespaard en onverdeeld gebleven inkomen.
7.31
De man heeft voornoemde stelling van de vrouw niet betwist. Het hof heeft er bij de verdere beoordeling van het geschil dan ook vanuit te gaan dat de premiebetalingen van de kapitaalverzekeringen zijn voldaan uit verrekenbare inkomsten. Dientengevolge zal moeten worden bezien in hoeverre vermogensvermeerdering in de woning aan [adres 3] is ontstaan als gevolg van de premiebetalingen op de kapitaalverzekeringen, die - zoals hiervoor onder 7.28 is aangegeven - gelijkgesteld dienen te worden met aflossingen op de hypothecaire lening die is aangegaan voor de verwerving en verbouwing van de woning.
7.32
Op grond van hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen zal een berekening van het tussen partijen te verrekenen bedrag opgesteld dienen te worden. Het hof neemt daarbij het volgende tot uitgangspunt. De man heeft de woning aan [adres 3] ten huwelijk aangebracht. Ter financiering van de woning is aanvankelijk door de man een hypothecaire geldlening van fl. 350.000,- afgesloten. In 1994 heeft de man een nieuwe hypothecaire geldlening afgesloten ter hoogte van fl. 200.000,- welke lening is aangewend voor de verbouwing van de woning aan [adres 3]. In 1998 hebben partijen de hypothecaire leningen laten oversluiten en hebben zij één hypothecaire lening verkregen ter hoogte van fl. 1.600.000,- met als onderpand de woning aan [adres 3] en de villa op Ameland. Ter zitting in hoger beroep is vast komen te staan dat partijen eerst op dit moment een kapitaalverzekering bij Nationale Nederlanden (met polisnummer [polisnummer]) hebben afgesloten die verbonden was aan de hypothecaire geldlening, waarop premies zijn betaald. Eerdere kapitaalverzekeringen die de man had afgesloten bij RVS zijn - zo heeft de man ter zitting onweersproken gesteld - in 2005 afgekocht en consumptief besteed.
Daar de verbouwing van de woning heeft plaatsgevonden voordat partijen voor het eerst premiebetalingen hebben verricht op een aan de hypothecaire lening gekoppelde kapitaalverzekering, kan het tussen partijen te verrekenen bedrag worden berekend door de contante waarde van de kapitaalverzekering die is afgesloten met het oog op de aflossing van de hypotheekschuld ter zake van [adres 3] op de peildatum voor verrekening te delen door de waarde van de woning aan [adres 3] ten tijde van de eerste premiebetaling, waarna dit bedrag wordt vermenigvuldigd met de waarde van de woning op de peildatum.
7.33
Ten aanzien van de waarde van de woning op de peildatum overweegt het hof, onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen in rechtsoverweging 4.1, dat tussen partijen niet in geschil is dat als peildatum voor de
verrekening13 oktober 2011 heeft te gelden. De man heeft in eerste aanleg een WOZ-beschikking van de gemeente Groningen overgelegd waarbij de WOZ-waarde van de woning op 1 januari 2011 is bepaald op € 711.000,-. De vrouw heeft in eerste aanleg een taxatierapport d.d. 21 augustus 2012 van [makelaardij A] o.g. overgelegd, waarin een zogenaamde geveltaxatie is uitgevoerd. De waarde van de woning is in dit taxatierapport op € 800.000,- bepaald. Nu de peildatum voor de verrekening precies in het midden ligt van de door de man en de vrouw overgelegde waardebepalingen, zal het hof partijen in de gelegenheid stellen zich nader uit te laten over de in aanmerking te nemen waarde van de woning per peildatum verrekening. Slagen partijen er niet in gezamenlijk tot een in aanmerking te nemen waarde te komen, dan zal het hof overgaan tot de benoeming van een deskundige teneinde de waarde van de woning per 13 oktober 2011 vast te stellen.
Ten aanzien van de waarde van de woning ten tijde van de eerste premiebetaling voor de kapitaalverzekering overweegt het hof als volgt. De man heeft in hoger beroep een taxatierapport van [makelaardij] overgelegd dat is opgemaakt ten tijde van het oversluiten van de hypotheek naar Nationale Nederlanden in 1998. In dit taxatierapport is de waarde van de woning aan [adres 3] op 20 juli 1998 bepaald op een bedrag van fl. 1.025.000,- (€ 465.125,-). De vrouw heeft deze in 1998 aan de woning toegekende waarde niet betwist. Nu de aan de hypothecaire lening verbonden kapitaalverzekering gelijktijdig met het oversluiten van de hypotheek in 1998 is afgesloten, zal het hof bij de berekening van het te verrekenen bedrag ervan uit gaan dat de woning aan [adres 3] ten tijde van de eerste premiebetaling voor de kapitaalverzekering, een waarde vertegenwoordigde van € 465.125,-.
Tot slot is voor de berekening van het te verrekenen bedrag van belang de contante waarde van de kapitaalverzekering bij Nationale Nederlanden (.327) op de peildatum voor verrekening, zijnde 13 oktober 2011. De man heeft in eerste aanleg gesteld dat de waarde van deze kapitaalverzekering op 13 oktober 2011 op € 104.127,- kan worden bepaald
(bijlage 12 bij K).De vrouw heeft zich niet uitgelaten over de waarde van deze kapitaalverzekering op 13 oktober 2011, doch heeft in eerste aanleg aangegeven dat de kapitaalverzekering tegen een bedrag van € 113.700,74 in de verdeling betrokken dient te worden
(bijlage 18 bij Q).Het hof constateert dat blijkens de brief van Nationale Nederlanden d.d. 28 januari 2011
(bijlage 12 bij K)de waarde van de kapitaalverzekering per 31 december 2010 € 104.127,00 bedroeg, terwijl voorts vaststaat dat de kapitaalverzekering op 15 juli 2012 voor een bedrag van € 113.700,74 tot uitkering is gekomen.
Nu de kapitaalverzekering is gekoppeld aan de hypothecaire lening van fl. 1.600.000,- die partijen gezamenlijk in 1998 hebben afgesloten bij Nationale Nederlanden en waarbij niet alleen het pand aan [adres 3] maar ook de villa als Ameland als onderpand hebben te gelden, is het voorts de vraag in hoeverre de kapitaalverzekering ziet op de oorspronkelijk ten behoeve van de woning aan [adres 3] aangegane hypothecaire leningen van fl. 350.000,- en fl. 200.000,-.
Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen zich nader uit te laten over de in aanmerking te nemen contante waarde van de kapitaalverzekering op 13 oktober 2011 en over de vraag in hoeverre deze kapitaalverzekering te maken heeft met de leningen die oorspronkelijk zijn aangegaan voor de aankoop en verbouwing van de woning aan [adres 3]. Het hof veroorlooft zich ten aanzien van de in aanmerking te nemen waarde de suggestie aan partijen - mede met het oog op kostenbesparing - om, gezien de wel bekende waarden en de data daarvan, overeen te komen dat een contante waarde van € 109.000,- per 13 oktober 2011 kan worden gehanteerd.
7.34
Bij het vaststellen van de verrekenvordering zal voorts in aanmerking moeten worden genomen dat de man de woning aan [adres 3] voor 87,5% van de aankoopprijs heeft gefinancierd door middel van een hypothecaire lening, terwijl hij 12,5% van de aankoopprijs uit eigen middelen heeft voldaan. Het hof zal partijen ook op dit punt in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de vraag op welke wijze met deze omstandigheid rekening gehouden dient te worden in de uit te voeren berekening.
7.35
De vrouw heeft nog aangevoerd dat de rechtbank verzuimd heeft te bepalen dat de man de vrouw dient te ontslaan uit het hypothecaire verband, rustende op de woning aan [adres 3]. De man heeft ter zitting aangegeven hiertegen geen bezwaar te hebben.
7.36
Gelet op het feit dat de hypothecaire lening bij SNS Bank met nummer [rekeningnummer] zowel de woning aan [adres 3] als de recreatievilla op Ameland als onderpand heeft, zal de man eerst bij toedeling aan hem van dat laatste pand, zich ervoor in dienen te spannen dat de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire geldlening wordt ontslagen.
De toedeling van [B.V.] aan de man (grief VIII in principaal appel)
7.37
Partijen zijn het erover eens dat de onderneming van de man, [B.V.], in eigendom toebehoort aan de man zodat, nu de onderneming niet in de tussen partijen bestaande eenvoudige gemeenschap valt, de (waarde van de) onderneming ten onrechte door de rechtbank aan de man is toebedeeld. De onderneming behoorde immers al aan de man toe. Het hof zal te zijner tijd de beschikking van de rechtbank op dit punt dan ook geheel vernietigen.
De gezamenlijke rekening bij SNS Bank met nummer [rekeningnummer] (grief IX in principaal appel)
7.38
Partijen zijn ter zitting van het hof overeengekomen dat de gezamenlijke rekening bij SNS Bank aan de vrouw kan worden toegedeeld en dat zij aan de man de helft van het negatieve saldo op 13 oktober 2011 zal vergoeden, zodat aan de man toekomt een bedrag van € 4.970,07.
De lijfrentepolissen (grief X in principaal appel)
7.39
De tiende grief van de vrouw richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat niet alleen het opgebouwde pensioen een oudedagsvoorziening is, maar dat ook de verschillende lijfrentes als zodanig moeten worden aangemerkt.
7.4
De man heeft twee lijfrentepolissen, bij Legal & General en Aegon, en een levenslooprekening bij SNS Bank afgesloten.
7.41
In de artikelen 12 en 13 van de huwelijkse voorwaarden is kort gezegd bepaald dat aanspraken op pensioen en hetgeen daarvoor is opgeofferd niet worden verrekenend overeenkomstig artikel 8 van de huwelijkse voorwaarden, en dat geen verrekening plaatsvindt van de waarde van de aanspraken op al dan niet ingegaan pensioen.
7.42
De vrouw stelt dat de lijfrentepolissen en de levenslooprekening niet als pensioen kunnen worden aangemerkt en dat, nu de premies van deze verzekeringen zijn betaald uit overgespaard en onverdeeld gebleven inkomen, deze polissen tussen partijen verrekend dienen te worden.
De man stelt zich op het standpunt dat de lijfrentes wel degelijk zijn aan te merken als een voorziening zoals omschreven in artikel 12 en 13 van de huwelijkse voorwaarden, zodat de lijfrentepolissen op grond van de huwelijkse voorwaarden buiten de verrekening dienen te blijven.
7.43
Of de lijfrentepolissen en de levenslooprekening van de man in de verrekening dienen te worden betrokken, hangt allereerst af van de uitleg van de artikelen 12 en 13 van de huwelijkse voorwaarden. Daarbij is niet alleen de tekst van deze artikelen van belang, maar komt het ook aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze artikelen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Voorts volgt uit de uitspraak van de Hoge Raad van 20 februari 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AO1427) dat bij de uitleg van een geschrift telkens van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, alsmede dat in praktisch opzicht vaak van groot belang is de taalkundige betekenis van de bewoordingen van het geschrift, gelezen in de context ervan als geheel, die deze in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben.
Nu zowel de man als de vrouw ter zitting van het hof hebben verklaard zich niet te kunnen herinneren wat er bij het aangaan van de huwelijkse voorwaarden is besproken omtrent de artikelen 12 en 13, kan uit hun verklaringen niet kan worden afgeleid of partijen bedoeld hebben onder het begrip 'pensioen' in de huwelijkse voorwaarden tevens lijfrentepolissen en/of levenslooprekeningen te verstaan. Om die reden is een taalkundige en systematische uitleg van de bepalingen van groot gewicht.
7.44
Naar het oordeel van het hof is het begrip 'pensioen' een verzamelnaam voor periodieke uitkeringen die het vroegere salaris vervangen in geval van ouderdom, overlijden of arbeidsongeschiktheid, waarbij kenmerkend is dat de uitbetaling van het pensioen in elk geval eindigt zodra de rechthebbende is overleden en de opbouw ervan plaatsvindt in verband met het verrichten van arbeid. Of ook de onderhavige lijfrentepolissen en levenslooprekening van de man als 'pensioen' opgevat dienen te worden, hangt af van de aard en strekking van deze polissen en levenslooprekening.
7.45
De man heeft in eerste aanleg het polisblad van de lijfrentepolis bij Legal & General in het geding gebracht. In deze polis is - voor zover relevant - de volgende bepaling opgenomen:
"Het lijfrentekapitaal wordt op de lijfrente-ingangsdatum tegen de dan geldende tarieven en voorwaarden uitgekeerd aan de begunstigde(n) als oudedags- en/of nabestaandenlijfrente (…)".Uit deze bepaling kan naar het oordeel van het hof afgeleid worden dat de lijfrentepolis bij Legal & General is afgesloten met het doel periodieke uitkeringen te ontvangen teneinde het vroegere salaris te vervangen in geval van ouderdom. Het hof neemt daarbij mede in aanmerking dat deze lijfrentepolis tot uitkering komt in het jaar waarin de man de (ten tijde van het afsluiten van de polis gebruikelijke) pensioengerechtigde leeftijd bereikt, zijnde 2020. Derhalve heeft de man naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd dat de lijfrentepolis bij Legal & General valt aan te merken als 'pensioen', waardoor op grond van de artikelen 12 en 13 van de huwelijkse voorwaarden deze polis en de ervoor betaalde premie dan ook niet voor verrekening in aanmerking komt. Van verdeling van de polis kan daarbij naar 's hofs oordeel evenmin sprake zijn, nu partijen met uitsluiting van iedere gemeenschap zijn gehuwd en zij de betreffende polis niet in mede-eigendom hebben verkregen.
7.46
Ten aanzien van de lijfrente polis bij Aegon heeft de man in eerste aanleg eveneens een polisblad in het geding gebracht. In deze polis is onder meer het volgende bepaald:
"Aangetekend wordt dat de verzekerde uitkering bij in leven zijn van de verzekerde op de einddatum of bij overlijden van de verzekerde voor de einddatum uitsluitend zal worden aangewend als koopsom voor een lijfrente als bedoeld in artikel 25, lid 3 onder a (oud) van de Wet op de Inkomstenbelasting 1964". De lijfrentepolis bij Aegon komt blijkens het polisblad tot uitkering in 2025, derhalve in het jaar dat de man de zeventigjarige leeftijd bereikt. Anders dan de man heeft gesteld kan naar het oordeel van het hof - zonder nadere toelichting, die ontbreekt - uit dit polisblad niet worden afgeleid dat deze lijfrente een oudedags- en/of nabestaandenvoorziening behelst.
7.47
Dat laatste geldt naar het oordeel van het hof ook ten aanzien van de levenslooprekening bij SNS Bank. De enkele bepaling in de productvoorwaarden van deze levenslooprekening dat de levensloopregeling
"ten doel heeft het treffen van een voorziening in geld en/of effecten uitsluitend voor het financieren van een periode van onbetaald verlof of verbetering van bestaande pensioenaanspraken",is naar het oordeel van het hof onvoldoende om aan te kunnen nemen dat deze levenslooprekening een voorziening zoals omschreven in artikel 12 en 13 van de huwelijkse voorwaarden betreft.
7.48
Wanneer zou komen vast te staan dat de lijfrentepolis bij Aegon en de levenslooprekening bij SNS Bank als pensioenvoorziening hebben te gelden, kunnen de premies die hiervoor zijn betaald op grond van artikel 12 en 13 van de huwelijkse voorwaarden niet worden aangemerkt als zijnde voldaan uit overgespaarde en onverdeeld gebleven inkomen, waardoor ten aanzien van deze lijfrentepolis en levenslooprekening eveneens geen verrekening plaats zou dienen te vinden.
7.49
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat de man in de gelegenheid gesteld dient te worden te bewijzen dat de lijfrentepolis bij Aegon en de levenslooprekening als pensioenvoorziening hebben te gelden, bijvoorbeeld door het overleggen van een verklaring van de pensioenadviseur of door het horen van getuigen. Nu het hof de zaak ten aanzien van dit onderdeel van het geschil zal terugverwijzen naar de rechtbank, zal de man in de gelegenheid worden gesteld in de (vervolg)procedure bij de rechtbank bedoeld bewijs bij te brengen.
Het hof tekent daarbij reeds nu aan dat ook ten aanzien van de polis bij Aegon en de levenslooprekening bij SNS Bank heeft te gelden dat, gelet op hetgeen het hof hiervoor in de slotzin van rechtsoverweging 7.45 heeft overwogen, van
verdelingvan deze polissen geen sprake kan zijn.
Het door de man aan de vrouw te betalen voorschot (grief XI in principaal appel en grief II in incidenteel appel)
7.5
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking bepaald dat de man aan de vrouw als voorschot op het bedrag dat hij aan overwaarde aan haar zal moeten betalen, een bedrag van € 100.000,- dient te voldoen.
7.51
De vrouw heeft in principaal appel verzocht het voorschot op een hoger bedrag te bepalen, terwijl de man in incidenteel appel heeft verzocht te bepalen dat de vrouw geen aanspraak kan maken op enig voorschot.
7.52
Gelet op de huidige stand van de procedure, alsmede gelet op de overige omstandigheden van het geval overweegt het hof dat het door de rechtbank bepaalde voorschot niet onredelijk voorkomt, zodat het hof de toewijzing hiervan in stand zal laten.
De slotsom
7.53
Zoals hiervoor onder rechtsoverweging 7.33 en 7.34 is overwogen, zal het hof partijen in de gelegenheid stellen zich nader uit te laten over de volgende vragen:
- welke waarde had de kapitaalverzekering bij Nationale Nederlanden met polisnummer [polisnummer] op 13 oktober 2011?
- in hoeverre heeft voornoemde kapitaalverzekering te maken met de leningen van fl. 350.000,- en fl. 200.000,- die oorspronkelijk zijn aangegaan voor de aankoop en verbouwing van de woning aan [adres 3]?
- op welke wijze dient in de berekening van het te verrekenen bedrag rekening gehouden te worden met de omstandigheid dat de man het aankoopbedrag van [adres 3] voor 12,5% met eigen geld heeft gefinancierd?
Voorts wenst het hof van partijen te vernemen of zij gezamenlijk tot een waardebepaling van de woning aan [adres 3] per peildatum 13 oktober 2011 kunnen komen, en zo ja, welke waarde bij de berekening van het te verrekenen bedrag alsdan door het hof in aanmerking genomen kan worden.
7.54
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

8.De beslissingHet hof, rechtdoende in hoger beroep:

draagt elk van partijen op zich binnen
twee maanden na hedenuit te laten over de hiervoor onder rechtsoverweging 7.53 weergegeven vragen;
stelt elk van partijen in de gelegenheid binnen
drie maanden na hedente reageren op hetgeen de andere partij tot dan toe nader zal hebben gesteld;
bepaalt dat het hof de zaak vervolgens op de stukken zal afdoen, tenzij het aanleiding zal zien voor een ander vervolg van de procedure;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.D.S.L. Bosch, mr. M.W. Zandbergen en mr. P.J. Landman, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof op 26 augustus 2014.