ECLI:NL:GHARL:2014:7034

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 september 2014
Publicatiedatum
11 september 2014
Zaaknummer
200.141.551
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing en wijziging hoofdverblijfplaats kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 september 2014 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de vervangende toestemming voor verhuizing van de moeder met de kinderen naar een andere plaats. De vader, die in het principaal hoger beroep was gekomen, verzocht de bestreden beschikking van de kinderrechter te vernietigen en de moeder geen toestemming te verlenen om met de kinderen te verhuizen. De moeder had eerder toestemming gevraagd om met de kinderen te verhuizen, maar deze verzoeken waren in het verleden afgewezen. Het hof heeft de belangen van de kinderen en de ouders tegen elkaar afgewogen. De vader stelde dat de verhuizing niet in het belang van de kinderen was, omdat dit hun contact met hem zou verminderen en hun sociale netwerk zou verstoren. De moeder daarentegen betoogde dat de verhuizing noodzakelijk was voor haar persoonlijke situatie en werkgelegenheid. Het hof oordeelde dat de moeder onvoldoende had aangetoond dat de verhuizing noodzakelijk was en dat de belangen van de kinderen bij een stabiele en vertrouwde omgeving zwaarder wogen dan de wens van de moeder om te verhuizen. Het hof heeft de verzoeken van de moeder tot vervangende toestemming voor verhuizing afgewezen en de huidige omgangsregeling tussen de vader en de kinderen gehandhaafd. Daarnaast heeft het hof de kinderalimentatiekwestie behandeld en bepaald dat de moeder niet gehouden was tot terugbetaling van teveel ontvangen alimentatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.141.551
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 142024)
beschikking van de familiekamer van 11 september 2014
inzake
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen “de vader”,
advocaat: mr. T. Hermans te [woonplaats],
en
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen “de moeder”,
advocaat: mr. J.F. Sabaroedin te [woonplaats].

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 11 november 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 7 februari 2014;
- het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep, ingekomen op 21 maart 2014;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, ingekomen op 2 mei 2014;
- een journaalbericht van mr. Hermans van 22 april 2014 met bijlage, ingekomen op
23 april 2014, houdende het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator;
- een journaalbericht van mr. Sabaroedin van 29 april 2014 met bijlage, ingekomen op
30 april 2014, houdende de reactie op het verzoek tot benoeming van een bijzondere
curator;
- een journaalbericht van mr. Sabaroedin van 18 juni 2014 met bijlage, ingekomen op
19 juni 2014.
2.2
Bij beroepschrift is de vader in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt de beschikking waarvan beroep te vernietigen en zo nodig onder aanvulling dan wel verbetering van gronden te bepalen dat:
- aan de moeder geen vervangende toestemming wordt verleend om met de minderjarigen [kind 1] en [kind 2] naar [plaats] te verhuizen;
- de tussen partijen overeengekomen omgangsregeling wordt uitgebreid en wel in die zin dat de vader gerechtigd is tot omgang met [kind 1] en [kind 2] in de omgangsweekenden vanaf donderdag 17.30 uur;
- ingeval de moeder toch verhuist, de kinderen hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vader;
- de moeder aan de vader dient te voldoen een bedrag ad € 1.522,92 wegens teveel ontvangen kinderalimentatie;
onder instandhouding van de overige onderdelen van de bestreden beschikking en met
compensatie van de kosten van partijen.
2.3
Bij verweerschrift heeft de moeder verzocht het beroepschrift van de vader ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Daarbij heeft de moeder
incidenteel hoger beroep ingesteld. Zij verzoekt het hof de door de vader in hoger beroep
verzochte omgangsregeling af te wijzen en de bestreden beschikking in die zin te wijzigen
dat de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding vanaf de datum van de bestreden
beschikking wordt gewijzigd in € 164,- per maand per kind, dan wel op een bedrag en per datum zoals het hof juist acht.
2.4
Daarop heeft de vader in het incidenteel hoger beroep een verweerschrift ingediend, waarin hij het hof heeft verzocht de verzoeken van de moeder gedaan in het incidenteel hoger beroep af te wijzen en hij voor het overige persisteert bij zijn verzoeken zoals gedaan bij beroepschrift.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 8 juli 2014 plaatsgevonden. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door een kantoorgenoot van haar advocaat, mr. J.W.M. Melief. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder te noemen: de raad) is de heer[A] verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de inmiddels beëindigde relatie van partijen zijn geboren:
- [kind 1] (hierna: [kind 1]), op [geboortedatum] 2004 te [woonplaats], en
- [kind 2] (hierna: [kind 2]), op [geboortedatum] 2006 te [woonplaats].
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over [kind 1] en [kind 2].
[kind 1] en [kind 2] hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van 2 december 2011 heeft de kinderrechter in de rechtbank Almelo, voor zover thans van belang, aan de moeder toestemming verleend om met de kinderen naar [plaats] te verhuizen. Aan deze beschikking is geen uitvoering gegeven.
3.3
De moeder heeft in juni 2012 aan de rechtbank verzocht om haar vervangende toestemming te verlenen om - in verband met haar sinds december 2011 bestaande nieuwe relatie in [plaats] - zo spoedig mogelijk met de kinderen te verhuizen naar [plaats].
Bij beschikking van 11 juli 2012 heeft de kinderrechter in de rechtbank Almelo van 11 juli 2012, voor zover thans van belang, dit verzoek van de moeder afgewezen.
3.4
Bij beschikking van 28 februari 2013 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Almelo van 11 juli 2012 bekrachtigd.
3.5
Bij beschikking van de rechtbank Almelo van 26 september 2012 is bepaald dat de vader met ingang van 1 juni 2012 met een bedrag van € 250,- per kind per maand dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
3.6
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, op 30 juli 2013, heeft de vader verzocht de overeengekomen omgangsregeling uit te breiden in die zin dat hij gerechtigd is tot omgang met de kinderen in de omgangsweken vanaf donderdag 17.30 uur en de beschikking van de rechtbank Almelo van 26 september 2012 te wijzigen in die zin dat de kinderalimentatie met ingang van 26 april 2013 op nihil wordt gesteld, kosten rechtens.
3.7
Bij verweerschrift, tevens houdende een zelfstandig verzoek
,ingekomen bij de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, op 23 september 2013, heeft de moeder verzocht de verzoeken van de vader af te wijzen en haar vervangende toestemming te verlenen om samen met de kinderen naar [plaats] te verhuizen.
3.8
De kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, heeft in de bestreden beschikking, voor zover in hoger beroep van belang, de moeder vervangende toestemming verleend om met [kind 1] en [kind 2] naar [plaats] te verhuizen, een zorgregeling tussen de kinderen en de vader vastgesteld en de onderhoudsbijdrage van de vader ten behoeve van de kinderen gewijzigd in € 148,- per kind per maand met ingang van 26 april 2013.
Deze beschikking is alleen wat betreft voornoemde onderhoudsbijdrage uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.9
Bij beschikking van 3 juli 2014 heeft het hof het verzoek van de vader tot benoeming van een bijzondere curator afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Partijen kunnen zich met de beschikking van de kinderrechter van 11 november 2013 niet (volledig) verenigen en zijn hiervan in (incidenteel) hoger beroep gekomen.
4.2
De vader stelt allereerst dat geen sprake is van een wijziging van omstandigheden en dat de rechtbank de moeder ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard in haar verzoek tot vervangende toestemming om met de kinderen te verhuizen naar [plaats] (grief I). Voorts is de vader van mening dat de rechtbank ten onrechte vervangende toestemming heeft verleend aan de moeder voor verhuizing (grieven II tot en met VIII). Indien de moeder toch wil verhuizen dient de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader te worden bepaald (grief IX). Bij afwijzing van het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor verhuizing, wenst de vader uitbreiding van de omgangsregeling (grief X). Ten slotte stelt de vader zich op het standpunt, zonder een grief te richten tegen de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie, dat de moeder nog een bedrag van € 1.522,92 aan de vader dient te betalen. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de moeder geen vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met de kinderen naar [plaats], de omgangsregeling uit te breiden in die zin dat de vader gerechtigd is tot omgang met de kinderen in de omgangsweekenden vanaf donderdag 17.30 uur, voor het geval dat de moeder toch verhuist te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vader en voorts te bepalen dat de moeder aan de vader € 1.522,92 dient te voldoen wegens teveel ontvangen kinderalimentatie.
4.3
De moeder heeft verweer gevoerd. Zij stelt dat de rechtbank terecht en op juiste gronden vervangende toestemming aan haar heeft verleend om te verhuizen naar [plaats].
Zij verzoekt het hof de verzoeken van de vader in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De moeder heeft voorts incidenteel hoger beroep ingesteld. Zij maakt bezwaar tegen de wijze waarop de rechtbank de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van [kind 1] en [kind 2] heeft vastgesteld. Zij meent dat de draagkracht van de vader evenredig dient te worden verdeeld over de drie kinderen voor welke de vader onderhoudsplichtig is (grief 1). Voorts maakt de moeder bezwaar tegen de door de rechtbank gehanteerde ingangsdatum (grief 2). De moeder verzoekt in het incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen en de bijdrage van de vader in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 11 november 2013 vast te stellen op € 164,- per kind per maand, dan wel op een bedrag en met ingang van een datum die het hof juist acht.
4.5
De vader heeft verweer gevoerd tegen het door de moeder ingestelde incidenteel hoger beroep. Hij verzoekt het hof de verzoeken van de moeder in het incidenteel hoger beroep af te wijzen.
4.6
Het hof zal de grieven in het principaal en het incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof zal allereerst oordelen over de grieven die de vader heeft gericht tegen de beslissing van de rechtbank om de moeder vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met de kinderen naar [plaats].
Wijziging van omstandigheden
5.2
In zijn eerste grief heeft de vader gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat sprake is van een wijziging van omstandigheden die een wijziging van de zorg- en opvoedingstaken rechtvaardigt. In eerdere uitspraken van de rechtbank van 11 juli 2012 en het gerechtshof van 28 februari 2013 is overwogen dat er nog geen sprake was van een bestendige relatie. De vader meent dat het enkele feit dat er één jaar voorbij is, terwijl alle overige omstandigheden nog hetzelfde zijn, niet kan leiden tot een wijziging van omstandigheden. De moeder stelt dat er wel sprake is van een wijziging van omstandigheden nu haar relatie ten tijde van het indienen van het verzoek ruim anderhalf jaar duurde en de relatie bestendig is.
5.3
Het hof is van oordeel dat, alhoewel het verzoek van de moeder slechts zeven maanden na de beschikking van het hof van 28 februari 2013 is gedaan, de moeder kan worden ontvangen in haar verzoek. Feit is dat de relatie tussen de moeder en haar partner ten tijde van het indienen van het verzoek ruim anderhalf jaar bestond en dus langer duurde dan op het moment dat het hof zijn beslissing gaf. Aldus kan de moeder worden ontvangen in haar verzoek.
Vervangende toestemming
5.4
Het hof acht zich op grond van de stukken voldoende voorgelicht en ziet geen noodzaak een onderzoek door de raad te gelasten, zoals door de vader is verzocht. Evenmin ziet het hof aanleiding [kind 1] te horen.
5.5
De vader meent dat de moeder niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van enige noodzaak tot het verhuizen naar [plaats]. De moeder woont al jaren in [woonplaats], werkt daar en ook haar familie woont in de omgeving van [woonplaats]. De vader betwist dat de moeder heeft aangetoond dat de enige mogelijkheid voor haar is om met de kinderen naar [plaats] te verhuizen. Op geen enkele manier is door de moeder aannemelijk gemaakt dat haar partner niet richting Twente zou kunnen verhuizen. Ook betwist de vader dat de moeder vele pogingen heeft ondernomen om in [woonplaats] ander, beter betaald, werk te vinden.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat hoewel de mogelijkheden voor invulling van de zorg- en opvoedingstaken voor de vader zullen afnemen, met een wijziging in frequentie en inhoud het contact nog wel aanvaardbaar kan worden geacht. Partijen zijn gezamenlijk een uitgebreide zorgregeling overeengekomen, zodat de vader een significante rol kan spelen in het leven van de kinderen. De afstand tussen [plaats] en [woonplaats] is dermate ver (enkele reis 150 kilometer) dat het reizen een grote belasting zal vormen voor de kinderen.
De compensatie zoals de moeder heeft voorgesteld (extra zorgdagen tijdens vakantie- of feestdagen) is geen optie, omdat de vader een maximaal aantal vakantiedagen heeft. De moeder heeft de verhuizing ook niet goed voorbereid. Zij heeft enkel via internet informatie over scholen en sportclubs in de buurt van de woning van haar partner opgezocht.
Door de verhuizing zullen de kinderen tijdens de omgangsweekenden bij de vader niet kunnen deelnemen aan sportactiviteiten in het weekend. Dit zou er toe kunnen leiden dat de kinderen minder graag naar de vader zullen gaan, waardoor zijn rol enkel nog verder zal worden ingeperkt en uitgehold, hetgeen niet in het belang van de kinderen zal zijn.
Ook wordt, ingeval de kinderen verhuizen, hun contact met hun halfbroertje [B] ingeperkt, hetgeen de vader niet in het belang van de kinderen acht.
5.6
De moeder verwijst ten aanzien van de vervangende toestemming naar de uitspraak van het Hoge Raad van 25 april 2008 (ECLI:NL:HR:BC5901), waarin de Hoge Raad heeft vooropgesteld dat uit artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek (BW) niet mag worden afgeleid dat het belang van het kind bij geschillen over de gezagsuitoefening altijd zwaarder weegt dan andere belangen. De moeder stelt dat zij, vanaf het moment dat partijen feitelijk uit elkaar zijn gegaan, voor de kinderen heeft gezorgd en de kinderen bij haar hun hoofdverblijfplaats hadden. De vader heeft in aanzienlijk mindere mate klaargestaan voor de zorg voor de kinderen. Ook tijdens de samenleving zorgde de moeder altijd voor de kinderen en werkte de vader fulltime. Het is voor de moeder van belang dat zij de mogelijkheid heeft haar leven opnieuw in te richten. Haar partner is niet in staat naar [woonplaats] te verhuizen. Hij heeft met zijn broer een assurantiekantoor en geeft leiding aan vijf personeelsleden. Er wordt gewerkt met fysieke dossiers, waarbij afspraken op het kantoor in [vestigingsplaats] plaatsvinden. Het grootste gedeelte van de klanten van het bedrijf is gevestigd in de Randstad. De moeder werkt sinds 2005 bij Tapijtcentrum [C] B.V. Omdat het niet goed gaat met het bedrijf heeft de moeder ingestemd met de beëindiging van haar dienstverband met ingang van
1 september 2014 en met doorbetaling van haar loon tot die datum. In [plaats] heeft de moeder een beter perspectief op werk en zij heeft inmiddels een toezegging om te kunnen komen werken bij De Jong Marinelife B.V. voor drie dagen in de week met een bruto inkomen van € 1.500,- per maand. De moeder staat een wijziging van de zorgverdeling ten gunste van de vader niet in de weg, met name in de vakanties bestaat er de mogelijkheid dat de kinderen een langere periode bij de vader verblijven. De kinderen zijn al een aantal jaren gewend in [plaats], alwaar zij gedurende de weekenden, alsook in de vakanties verblijven. Een verhuizing zal geen negatieve invloed hebben op de ontwikkeling en het functioneren van de kinderen. De moeder heeft uitgebreid contact gehad met de nieuwe school en heeft in overleg met de docenten een afspraak gemaakt hoe de kinderen het best kunnen overgaan van de ene naar de andere school.
5.7
De gezamenlijke gezagsuitoefening door partijen brengt mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van de kinderen in beginsel toestemming van de vader behoeft. Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag aan de rechter worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Conform vaste rechtspraak dient de rechter bij de beslissing over een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in acht te nemen en alle belangen af te wegen.
5.8
Conform de jurisprudentie van de Hoge Raad mag uit voornoemd artikel niet worden afgeleid dat het belang van het kind bij geschillen over gezamenlijke gezagsuitoefening altijd zwaarder weegt dan andere belangen. De rechter zal bij zijn beslissing over dergelijke geschillen alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen wat er ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind (zie de onder 5.6 genoemde uitspraak van de Hoge Raad van 25 april 2008).
Ingevolge vaste rechtspraak kunnen in een geschil als het onderhavige de navolgende omstandigheden en belangen een rol spelen en dienen zij vervolgens te worden meegewogen:
  • het recht en belang voor de verhuizende ouder om te verhuizen en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten;
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
  • de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarigen en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
  • de mate waarin partijen in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
  • de rechten van de andere ouder en de minderjarigen op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving;
  • de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
  • de leeftijd van de minderjarigen, hun mening en de mate waarin zij geworteld zijn in hun omgeving of juist gewend zijn aan verhuizingen;
  • de extra kosten van de omgang na de verhuizing.
5.9
Het hof constateert allereerst dat tussen partijen al sinds 2011 onenigheid bestaat over de vraag of de moeder met de kinderen naar [plaats] kan verhuizen. Reeds in juli 2011 heeft de moeder vervangende toestemming gevraagd om te verhuizen naar [plaats] teneinde bij haar toenmalige partner te gaan wonen. Deze toestemming is door de rechtbank verleend, maar de moeder is niet verhuisd omdat de relatie in december 2011 was verbroken. Vervolgens heeft de moeder in december 2011 een relatie gekregen met haar huidige partner, die zij al kende via de golfclub en tennisclub in [plaats]. In juni 2012 heeft de moeder opnieuw vervangende toestemming verzocht voor verhuizing. De rechtbank heeft deze toestemming niet verleend, welke beslissing door het hof in februari 2013 is bekrachtigd. In september 2013, enkele maanden na de beslissing van het hof, is opnieuw vervangende toestemming verzocht, welke de rechtbank in de bestreden beschikking heeft verleend. De rechtbank heeft de beschikking nadrukkelijk niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, rekening houdende met de mogelijkheid dat de vader deze beslissing in hoger beroep wilde voorleggen. Het hof merkt op dat het niet anders kan dan dat de kinderen van partijen van al deze procedures het nodige hebben meegekregen. De moeder heeft weliswaar gesteld dat zij de kinderen tot de laatste beslissing van de rechtbank niet over bedoelde procedures heeft verteld, maar met de raad acht het hof aannemelijk dat de kinderen de spanningen die tussen partijen nu al een paar jaar spelen omtrent het al dan niet verhuizen, hebben ervaren. Voorts is opvallend dat partijen over het al dan niet verhuizen spreken in de zin van “winnen” of “verliezen”. Het hof acht deze opstelling van partijen niet in het belang van de kinderen van partijen.
5.1
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de wens van de moeder om te verhuizen naar [plaats] overwegend is ingegeven door haar persoonlijke wens om daar een nieuw leven met haar nieuwe partner te kunnen opbouwen. Al sinds 2011 lijkt de moeder haar hele leven te hebben ingericht op een verhuizing naar [plaats]. Het hof stelt vast dat de moeder recht en belang heeft om te verhuizen en haar leven opnieuw in te richten. Het belang van de moeder dient echter afgewogen te worden tegen de andere relevante belangen.
5.11
Het hof is van oordeel dat de moeder de noodzaak van een verhuizing naar [plaats] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Op het moment van het indienen van het inleidende verzoek in september 2013 beschikte de moeder over een baan bij Tapijtcentrum [C] B.V. Zij werkte daar al sinds 2005. Ter zitting is gebleken dat de moeder, als gevolg van de slechte financiële situatie van haar werkgever, op 30 juni 2014 een beëindigingsovereenkomst heeft ondertekend en dat haar arbeidsovereenkomst per
1 september 2014 zal eindigen. Per eind september 2014 zal zij een WW-uitkering ontvangen. Desgevraagd heeft de moeder ter zitting verklaard dat zij geen ontslagvergoeding heeft afgesproken met haar werkgever. Gelet op het arbeidsverleden van de moeder valt niet goed te volgen waarom de moeder geen juridische bijstand heeft ingewonnen en is akkoord gegaan met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst zonder enige vergoeding. Het hof acht het onbegrijpelijk dat de moeder, die stelt dat zij al langere tijd (in ieder geval is daarvan ook reeds melding gemaakt ten tijde van het eerste verzoek om vervangende toestemming in 2011) op de hoogte is geweest van de slechte bedrijfseconomische toestand van het bedrijf, niet actief op zoek is gegaan naar een andere werkkring in [woonplaats] of Twente. Uit de enkele mededeling van de moeder dat zij is ingeschreven bij vier uitzendbureaus leidt het hof niet af dat de moeder zich actief heeft opgesteld teneinde haar werksituatie te verbeteren. De intentieverklaring die de moeder heeft overgelegd - volgens welke verklaring zij na verhuizing kan beginnen als werknemer bij De Jong Marinelife B.V., - roept de vraag op of de moeder niet ook in [woonplaats] of omgeving een soortgelijke baan zou kunnen verwerven, indien zij zich daarvoor zou inspannen. Niet is gebleken dat de moeder dergelijke inspanningen heeft verricht noch dat wel verrichte inspanningen geen resultaat hebben opgeleverd.
5.12
Voorts heeft de moeder naar het oordeel van het hof niet aannemelijk gemaakt dat de partner van de moeder niet kan verhuizen naar de regio Twente. Ter mondelinge behandeling heeft de moeder verklaard dat haar partner samen met zijn broer leiding geeft aan vijf personeelsleden van een assurantiekantoor. Op het kantoor in [vestigingsplaats] wordt gewerkt met fysieke dossiers en een groot deel van de klanten is gevestigd in de Randstad. Haar partner sluit om 18.00 uur de zaak af, nadat de broer om 16.30 uur naar huis is gegaan. Het kantoor van haar partner bevindt zich naast of in het huis van de ouders van haar partner. Elke dinsdagavond komt haar partner naar [woonplaats], arriveert daar rond 18.30 uur en eet gezamenlijk met de moeder en de kinderen. De volgende ochtend, nadat zij samen de kinderen naar school hebben gebracht, vertrekt hij weer richting [plaats]/[vestigingsplaats]. Op de dinsdagavond sluit de vader van haar partner de zaak, waardoor haar partner rond 17.00 uur richting [woonplaats] kan rijden. Het hof stelt vast dat de moeder niet heeft onderbouwd op welke wijze is gekeken naar (on)mogelijkheden of de partner van de moeder (gedeeltelijk) vanuit [woonplaats] zijn werkzaamheden zou kunnen uitvoeren. Daarbij is van belang dat haar partner mede-eigenaar is van het bedrijf en dus meer invloed heeft op de verdeling van taken dan wanneer er sprake is van een dienstbetrekking. Wat betreft de koopwoning van haar partner heeft de moeder verklaard dat deze groter is dan haar huidige woning, maar dat deze over evenveel slaapkamers beschikt. Verder zit volgens de verklaring van de moeder een overwaarde op de woning van haar partner, zodat een eventuele verkoop geen schulden zal opleveren. Ook in dat opzicht is niet gebleken dat de partner niet kan verhuizen.
5.13
Naar het oordeel van het hof is evident dat het niet in het belang van de vader is dat de moeder met de kinderen naar [plaats] verhuist. De vader heeft nu elke week contact met de kinderen en de kinderen hebben ook elke week contact met hun halfbroertje [B]. In geval van verhuizing naar [plaats] zou de vader een weekend in de veertien dagen contact hebben met zijn kinderen. Compensatie in de vakanties biedt daarbij geen soelaas nu de vader onweersproken heeft gesteld dat hij over vijf weken vakantie per jaar beschikt en deze nu al aanwendt om de helft van de vakanties en feestdagen met de kinderen door te brengen. Over meer vakantiedagen beschikt de vader niet. Daarbij komt dat de vakanties een probleem zullen worden vanaf het moment dat [B] naar school gaat en de kinderen dan in een verschillende vakantieregio wonen.
5.14
Het hof constateert dat de ‘roots’ en het maatschappelijke netwerk van de kinderen in [woonplaats] liggen, alwaar zij hun vriendjes en school hebben. Met de raad is het hof van oordeel dat het in het belang van de moeder is dat zij verhuist, maar dat enig belang van de kinderen, die op dit moment frequent contact hebben met hun vader en hun halfbroertje in de nabije omgeving van hun woning, bij een verhuizing naar [plaats] niet aanwezig is.
De kinderen hebben hun vertrouwde leefomgeving in [woonplaats]. [kind 1] hockeyt en [kind 2] zit op tennis. Indien de kinderen verhuizen is aannemelijk dat zij door de omgangsregeling met de vader in [woonplaats] zeer lastig kunnen deelnemen aan (team)sporten, nu er in de weekenden wedstrijden gespeeld worden waaraan zij dan om de week niet kunnen deelnemen. Ook de mogelijkheid van de vader om actief betrokken te zijn bij de sportbeoefening van de kinderen zal vermoedelijk verminderen. Daarenboven acht het hof de reisafstand tussen [plaats] en [woonplaats] van 300 kilometer (vice versa) erg belastend voor de kinderen.
5.15
Ten slotte merkt het hof op dat niet is gebleken dat de moeder de verhuizing in alle opzichten goed heeft voorbereid en doordacht. De moeder heeft weliswaar informatie ingewonnen betreffende een geschikte school en sportactiviteiten voor de kinderen om een verhuizing voor de kinderen zo goed mogelijk te laten verlopen, maar van een goede voorbereiding en een goed doordenken van de financiële aspecten van haar nieuwe relatie
- en een eventuele verbreking hiervan - is (vooralsnog) niet gebleken. De moeder heeft verklaard dat zij bij haar partner zal gaan wonen, maar dat zij niet zal bijdragen aan de hypothecaire lasten. Voorts heeft zij verklaard dat zij geen mede-eigenaar van de woning wordt. Bij een eventuele verbreking van de relatie gaat zij ervan uit dat haar partner met haar een financiële regeling zal treffen in de zin dat hij haar financieel zal ondersteunen, maar zij moet daarover nog afspraken maken. Zij heeft zich niet afgevraagd of zij in dat geval in aanmerking zal kunnen komen voor een (sociale) huurwoning in [plaats]. Zij gaat ervan uit dat zij, evenals in [woonplaats], wel weer een huurwoning zal vinden.
5.16
Gelet op het vorenstaande en alle bovenstaande belangen tegen elkaar afwegende is het hof van oordeel dat de belangen van de kinderen bij een onverstoord contact met de vader in een voor hen vertrouwde leefomgeving in onderhavige zaak dienen te prevaleren boven het belang en de wens van de moeder om te verhuizen naar [plaats] om daar haar leven opnieuw in te richten.
5.17
Op grond van het vorenstaande zal het hof, anders dan de rechtbank, de verzoeken van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming om met de kinderen naar [plaats] te verhuizen en tot het aanpassen van de zorgregeling aan de verhuizing van de kinderen naar [plaats] afwijzen. De grieven (II tot en met VIII) van de vader slagen derhalve.
5.18
Nu het hof van oordeel is dat het verzoek van de moeder dient te worden afgewezen, komt het hof niet toe aan bespreking van grief IX, nu deze (naar het hof begrijpt) uitsluitend geldt voor het geval dat de moeder (indien vervangende toestemming voor verhuizing van de kinderen niet wordt gegeven) zonder de kinderen wil verhuizen en hiervan niet is gebleken.
5.19
Het hof zal het verzoek van de vader om de omgangsregeling uit te breiden, afwijzen. De huidige omgangsregeling tussen partijen verloopt op zichzelf goed. Wel is gebleken dat de voorgenomen verhuizing van de moeder en het verzet van de vader daartegen de communicatie tussen partijen onder druk heeft gezet. Zo heeft de vader enkele zorgen geuit tijdens de mondelinge behandeling, welke zijn weersproken door de moeder. Het hof acht het in het belang van de kinderen dat partijen zich als verantwoordelijke ouders gedragen en op een constructieve wijze contact met elkaar zoeken als zij zich zorgen maken over de kinderen. Op dit moment acht het hof het van het grootste belang dat partijen zich in het belang van de kinderen zullen inspannen om op een goede en constructieve wijze met elkaar te (blijven) communiceren, alvorens kan worden gekomen tot een uitbreiding van de omgangsregeling. Grief X van de vader faalt.
Kinderalimentatie
5.2
In haar eerste grief geeft de moeder te kennen dat zij zich kan vinden in de door de rechtbank berekende draagkracht van de vader van € 492,- per maand. Zij maakt echter bezwaar tegen de verdeling van zijn draagkracht. Zij meent dat een evenredige verdeling dient plaats te vinden waarbij voor [kind 1], [kind 2] en [B] een gelijke bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding dient te worden voldaan van € 164,- per kind per maand. De vader stelt zich op het standpunt dat de rechtbank terecht zijn draagkracht heeft verdeeld naar rato van de behoefte van de kinderen.
5.21
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op een juiste wijze en conform het Rapport van de Expertgroep Alimentatienormen de draagkracht van de vader naar rato van de behoefte heeft verdeeld over de drie kinderen. Grief 1 van de moeder faalt.
5.22
De moeder verzoekt het hof om als ingangsdatum de datum van de bestreden beschikking te hanteren. De moeder heeft de ontvangen kinderalimentatie aan de kinderen besteed en heeft geen mogelijkheden tot terugbetaling. De vader meent dat de moeder vanaf de geboorte van zijn zoon [B] rekening kon en diende te houden met een verlaging van de alimentatie, omdat de vader vanaf dat moment onderhoudsplichtig werd ten aanzien van drie kinderen.
5.23
Het hof overweegt allereerst dat artikel 1:402 BW de rechter grote vrijheid laat bij het vaststellen van de ingangsdatum van wijziging van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist.
De rechter dient van zijn bevoegdheid tot vaststelling van een bijdrage over een periode in het verleden een behoedzaam gebruik te maken. De rechter zal moeten beoordelen of van de onderhoudsgerechtigde in redelijkheid kan worden verlangd dat deze gehouden is tot terugbetaling van hetgeen in overeenstemming met haar behoefte aan levensonderhoud reeds is uitgegeven. Een dergelijke beslissing vraagt in het bijzonder om een toereikende motivering als het verweer is gevoerd dat een aanzienlijk bedrag moet worden terugbetaald en de onderhoudsgerechtigde daartoe niet in staat is.
5.24
Het hof zal als ingangsdatum van de onderhoudsbijdrage 26 april 2013 hanteren, te weten de geboortedatum van [B] (de zoon van de vader uit zijn nieuwe relatie). De moeder had vanaf deze datum rekening kunnen houden met de wijziging in de omstandigheden in de situatie van de vader. Grief 2 van de moeder slaagt niet.
5.25
Hoewel de vader geen grief gericht heeft gericht tegen het oordeel van de rechtbank aangaande de kinderalimentatie, merkt hij op dat de moeder, ondanks sommaties van de kant van de vader, niet heeft voldaan aan haar terugbetalingsverplichtingen. Zij dient aan hem nog een bedrag van €1.522,92 te voldoen. Het hof acht echter een terugbetaling van de door de moeder teveel ontvangen bedragen betreffende kinderalimentatie niet aan de orde, nu afdoende is gebleken dat de moeder deze bedragen heeft besteed aan het levensonderhoud van [kind 1] en [kind 2]. Daarbij komt dat een terugbetaling thans, mede gelet de huidige financiële situatie van de moeder, niet in het belang van de kinderen kan worden geacht.
Het hof zal dan ook bepalen dat de moeder niet gehouden is tot terugbetaling daarvan.
De teveel ontvangen bijdragen komen dus ook niet voor verrekening in aanmerking.
5.26
Ten overvloede en met het oog op de invoering van de Wet hervorming kindregelingen (Stb. 2014, 227) overweegt het hof als volgt. Met ingang van 1 januari 2015 vervalt het fiscaal voordeel kinderalimentatie. Nu er ook overigens andere wijzigingen van omstandigheden aan de orde kunnen zijn met ingang van 1 januari 2015 zal het hof geen ander bedrag vaststellen per 1 januari 2015, maar vertrouwt het hof erop dat partijen op dat moment, met de hulp van hun advocaten, in staat zijn een nieuwe berekening te maken.

6.De slotsom

in het principaal hoger beroep
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, faalt grief I. De grieven II tot en met VIII slagen. Grief IX behoeft geen bespreking en grief X faalt.
Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, gedeeltelijk vernietigen en beslissen als hierna vermeld.
in het incidenteel hoger beroep
6.2
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven van de moeder ten aanzien van de kinderalimentatie met dien verstande dat zij niet is gehouden om het teveel door haar ontvangen bedrag over de periode 26 april 2013 - 11 november 2013 aan de vader terug te betalen. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, gedeeltelijk vernietigen en beslissen als hierna vermeld.
in het principaal en in het incidenteel hoger beroep voorts
6.3
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen (gewezen) echtgenoten zijn.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
7.1
vernietigt de onderdelen 1 en 2 van de beslissing in de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 11 november 2013, en in zoverre opnieuw beschikkende:
7.2
wijst alsnog af de verzoeken van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming om met [kind 1] en [kind 2] naar [plaats] te verhuizen en tot het aanpassen van de zorgregeling aan de verhuizing van de kinderen naar [plaats];
7.3
bepaalt dat de moeder de sinds 26 april 2013 tot 11 november 2013 door de vader teveel betaalde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] niet behoeft terug te betalen aan de vader;
7.4
verklaart onderdeel 7.3 van deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
7.5
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 11 november 2013 voor het overige;
7.6
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
7.7
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.H. Schulten, A. Smeeïng-van Hees en
H.L. van der Beek, bijgestaan door mr. M. Slagman-Boef als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. A. Smeeïng-van Hees en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken in het openbaar op 11 september 2014.