Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
eersteen de
negende griefin het principaal hoger beroep zijn gericht tegen de berekening van de waarde van de verdeelde goederen en het daarop gebaseerde oordeel dat [geïntimeerde] voor meer dan een kwart is benadeeld (rechtsoverweging 3.2 van het vonnis van
boekingsdata 26, 27, 28 en 29 juni 2007 zijn afgeboekt ten bedrage van totaal € 773,28. Derhalve bedroeg het saldo per 1 juli 2007 € 2.523,54. Alle overige op het rekeningafschrift van 2 juli 2007 bij- en afgeboekte bedragen zijn na de boekingsdatum 1 juli 2007 gemuteerd. Op het saldo per 1 juli 2007 dient vervolgens nog de verzekeringsuitkering met betrekking tot de Mercedes op 20 juni 2007 ter hoogte van € 2.963,43 in mindering te worden gebracht. De Mercedes is geheel eigendom van [appellant] en daarmee behoort tevens de uitkering ter vergoeding van de aan de Mercedes ontstane schade [appellant] voor het geheel toe. Ook al heeft [appellant] deze uitkering via de gemeenschappelijke rekening laten lopen, daardoor is deze uitkering nog niet als gemeenschappelijk aan te merken. De verrekening door de verzekeringsmaatschappij van de premie over april 2007 ter hoogte van € 810,70 met de schadevergoeding dient eveneens buiten beschouwing te blijven bij het vaststellen van het gemeenschappelijke vermogen op deze rekening, omdat het een privéschuld van [appellant] betreft. Voor de berekening van de overbedeling moet, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dan ook worden uitgegaan van een saldo per 1 juli 2007 van (€ 2.523,54 min € 2.963,43 =) € 439,89 negatief. Het bezwaar van [appellant] tegen de berekening van de rechtbank is derhalve gegrond.
veronderstellenderwijsvanuit gaan dat [geïntimeerde] voor meer dan een kwart is benadeeld.
tweede griefin het principaal hoger beroep is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant] geen feiten of omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan moet worden geoordeeld dat [geïntimeerde] de benadeling uitdrukkelijk heeft aanvaard. [appellant] heeft in dat verband in de memorie van antwoord diverse feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit volgens hem de aanvaarding van de benadeling door Vos moet worden afgeleid. Van haar kant heeft [geïntimeerde] al die feiten en omstandigheden betwist, dan wel in een ander perspectief geplaatst.
grief 10Ain het principaal hoger beroep aangevoerd dat naar zijn mening uit de stellingen van [geïntimeerde] niet blijkt dat zij heeft gedwaald omtrent de waarde van één van de in de verdeling betrokken vermogensbestanddelen. Zij waren het eens over de waarde daarvan, aldus [appellant].
derde griefin het principaal hoger beroep borduurt voort op de tweede grief. Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] het convenant waarvan zij thans vernietiging vordert verschillende keren bevestigd, zodat op grond van artikel 3:55 BW de bevoegdheid tot vernietiging van het convenant is vervallen.
vierde griefin het principaal hoger beroep heeft [appellant] aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte er aan voorbij is gegaan dat de overeenkomst van 19 juli 2007 als een vaststellingsovereenkomst moet worden aangemerkt en dat die kwalificatie een beroep op dwaling uitsluit, dan wel aan banden legt. Hij acht het daarnaast naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [geïntimeerde] een beroep doet op
vijfde griefin het principaal hoger beroep keert [appellant] zich tegen het oordeel van de rechtbank dat in het geval voor de aanschaf van niet-gemeenschappelijke goederen van [appellant] overgespaarde inkomsten zijn aangewend, de waarde van het goed voor verrekening in aanmerking komt op de voet van artikel 1:141, lid 3 BW (rechtsoverweging 3.3 van het vonnis van 13 juli 2011). [appellant] heeft in de toelichting op de vijfde grief betoogd dat in de huwelijkse voorwaarden met betrekking tot het verrekenbeding een vervaltermijn van een jaar was opgenomen en dat [geïntimeerde] daarom geen recht meer heeft op verrekening.
zesde griefin het principaal hoger beroep heeft hij aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat volgens vaste jurisprudentie zijn beroep op de overeengekomen vervaltermijn van een jaar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die een beroep op dit beding rechtvaardigen (rechtsoverweging 3.5 van het vonnis van 13 juli 2011).
zevende griefheeft betrekking op het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde] recht heeft op een deel van de waarde op de peildatum van de aan [appellant] toegedeelde Mercedes en scooter (rechtsoverweging 3.7 van het vonnis van 13 juli 2011). Tevens is [appellant] van opvatting dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat van hem kan worden verwacht aankoop- of verkoopbewijzen van de Mercedes en scooter over te leggen.
achtste grief en elfde grief (gedeeltelijk)heeft [appellant] betoogd dat de rechtbank voor de vaststelling van de waarde van de Mercedes ten onrechte 1 juli 2007 als peildatum heeft gehanteerd.
grief 10Ben de
twaalfde griefheeft [appellant] aangevoerd dat de rechtbank hem ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om te bewijzen dat [geïntimeerde] niet heeft gedwaald ter zake van de waarde van de te verdelen goederen. [appellant] heeft in hoger beroep zijn bewijsaanbod herhaald.
elfde grief (voor het overige)komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat de waarde van de Mercedes moet worden bepaald op € 26.767,-, de handelswaarde van de auto zoals die is vastgesteld door een door [geïntimeerde] ingeschakelde taxateur. Naar zijn mening bedroeg de waarde van de Mercedes in 2007 hooguit € 20.000,.
grief 5in het incidenteel hoger beroep heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat de rechtbank de waarde op de peildatum had moeten vaststellen op de verkoopwaarde van € 30.267,-.
dertiende griefstelt [appellant] aan de orde dat indien verrekening plaatsvindt van de waarde van de Mercedes en de scooter in zijn opvatting ook rekening moet worden gehouden met de waarde van een voor de peildatum door [geïntimeerde] met niet verrekende inkomsten aangeschafte fiets en de waarde van het door [geïntimeerde] opgebouwde nabestaandenpensioen en het ouderdomspensioen. De rechtbank heeft daar volgens hem ten onrechte geen rekening mee gehouden.
veertiende griefis gericht tegen de door de rechtbank vastgestelde ingangsdata voor de wettelijke rente over de bedragen tot betaling waarvan [appellant] is veroordeeld uit hoofde van verdeling en verrekening. Naar zijn mening dient de wettelijke rente in te gaan op dag van het vonnis waarbij de verschuldigdheid van die betalingen is komen vast te staan.