ECLI:NL:GHARL:2014:739

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 februari 2014
Publicatiedatum
4 februari 2014
Zaaknummer
200.128.784
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.J. Laurentius-Kooter
  • R.A. Dozy
  • A. Roelvink-Verhoeff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling kinderalimentatie en nieuwe richtlijnen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van kinderalimentatie. De zaak betreft een geschil tussen een man en een vrouw, die na hun echtscheiding de zorg- en opvoedingstaken van hun kinderen moesten verdelen en de financiële bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding moesten vaststellen. De man, die in hoger beroep ging, betwistte de hoogte van de alimentatie die door de rechtbank was vastgesteld. De rechtbank had bepaald dat de man € 250,- per kind per maand moest betalen, maar de man stelde dat zijn draagkracht niet toereikend was om deze bijdrage te betalen.

Het hof heeft de grieven van de man gedeeltelijk gegrond verklaard. Het hof heeft vastgesteld dat de gezamenlijke draagkracht van de ouders lager is dan de behoefte van de kinderen. De man is geacht vanaf 19 maart 2013 een bijdrage van € 245,- per kind per maand te betalen, en vanaf 1 maart 2014 is deze bijdrage vastgesteld op € 231,- per kind per maand. Het hof heeft ook de nieuwe richtlijnen voor de berekening van kinderalimentatie in overweging genomen en de draagkracht van de man en de vrouw opnieuw berekend. De uitspraak benadrukt het belang van de nieuwe richtlijnen en de noodzaak om de financiële situatie van beide ouders in ogenschouw te nemen bij het vaststellen van alimentatie.

De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en de beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover deze aan het oordeel van het hof onderworpen was en heeft de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders opnieuw verdeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.128.784
(zaaknummer rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Arnhem, 237859)
beschikking van de familiekamer van 4 februari 2014
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A. van den Berg te Arnhem,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep
,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A. Huber te Arnhem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Arnhem, van 19 maart 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, ingekomen op 13 juni 2013, met producties 1-6;
  • een journaalbericht van mr. Huber van 24 oktober 2013 met producties 1 tot en met 14, ingekomen op 25 oktober 2013;
  • een journaalbericht van mr. Van den Berg van 12 november 2013 met producties 7, 8 en 9, ingekomen op die datum.
2.2
De minderjarige [kind 2] en [kind 3] hebben bij afzonderlijke brieven, beide gedateerd 10 september 2013, aan het hof hun mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 19 november 2013 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) is verschenen mevrouw [...].
2.4
Desgevraagd heeft mr. Huber ter mondelinge behandeling meegedeeld dat zij voldoende heeft kennisgenomen van het journaalbericht met producties 7, 8 en 9 van mr. Van den Berg van 12 november 2013 met bijlagen, dat zij zich voldoende heeft kunnen voorbereiden op een verweer daartegen en dat zij instemt met overlegging van die bijlagen zonder nadere maatregel van het hof. Het hof slaat daarom ook acht op die bijlagen.
2.5
Het hof slaat geen acht op de bijlagen die zijn gevoegd bij het formulier bij kinderverhoor van [kind 3].

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van de man en de vrouw is op 30 juli 2013 ontbonden door echtscheiding.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [kind 1], geboren op [geboortedatum] 1992,
- [kind 2], geboren op [geboortedatum] 1996, en
- [kind 3], geboren op [geboortedatum] 1998.
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over [kind 2] en [kind 3]. [kind 1] is meerderjarig.
3.3
De man, geboren op [geboortedatum] 1967, is alleenstaand. Volgens de jaaropgave 2012 bedroeg het belastbare loon van de man in dat jaar € 33.517,-, waarop € 2.222,- aan inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekering is ingehouden.
Het inkomen van de man bedraagt blijkens de salarisspecificaties van juli, augustus en september 2013 € 2.202,22 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag.
3.4
De lasten van de man bedragen per maand:
- € 459,19 aan huur;
- € 78,64 aan ziektekosten in 2013:
- € 98,58 premie basisverzekering ZVW,
- € 15,06 premie aanvullende verzekering ZVW,
verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel premie ZVW
van € 35,- per maand voor een alleenstaande
.
3.5
De vrouw, geboren op [geboortedatum] 1971, vormt met de kinderen van partijen een gezin.
De vrouw was in 2012 werkzaam bij [X] B.V. en[X2]. In 2013 was zij werkzaam bij [X] B.V.,[X2], [X3] en[X4].
In 2012 bedroeg het belastbare loon van de vrouw volgens de jaaropgave 2012 bij [X] B.V. € 12.226,- en bij[X2] € 16.847,-.
Voor 2013 kan worden uitgegaan van de volgende bedragen.
  • Het bruto-inkomen van de vrouw bij [X] B.V. bedraagt blijkens de cumulatieven op de salarisspecificatie september 2013 tot die maand € 5.934,97, hetgeen neerkomt op een gemiddeld brutoloon per maand van € 659,44, te vermeerderen met vakantietoeslag.
  • Het inkomen van de vrouw bij[X2] bedraagt blijkens de salarisspecificaties van 1/2013, 2/2013 en 3/2013 gemiddeld € 568,40 bruto per 4 weken, te vermeerderen met vakantietoeslag. In periode 3/2013 zijn vakantieuren uitgekeerd voor een bedrag van € 1.671,56 bruto.
  • De vrouw is op 4 maart 2013 in dienst getreden van [X3]. Het inkomen van de vrouw bij [X3] bedraagt blijkens de salarisspecificatie over de periode 3 tot en met 7 gemiddeld € 411,04 bruto per 4 weken, te vermeerderen met vakantietoeslag.
  • De vrouw is met ingang van 1 januari 2013 in dienst getreden van [X4]. Het inkomen van de vrouw man bij [X4] bedraagt blijkens de salarisspecificatie van de periodes 6.1, 8.1 en 9.1 gemiddeld € 470,18 per 4 weken, te vermeerderen met vakantietoeslag.
3.6
De lasten van de vrouw bedragen per maand:
- € 471,- aan huur;
- € 117,- aan ziektekosten in 2013:
- € 123,- premie basisverzekering ZVW,
- € 29,- eigen risico,
verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel premie ZVW
van € 35,- per maand voor een alleenstaande.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil zijn de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders en de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, echtscheiding tussen partijen uitgesproken en, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de man met ingang van 19 maart 2013, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bij vooruitbetaling € 250,- per kind per maand aan de vrouw dient te betalen.
4.2
De grieven van de man zien:
1) op de invulling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders, in die zin dat hij het hof verzoekt alsnog een minimale omgangsregeling tussen hem en de kinderen vast te stellen, en
2) op de behoefte van de kinderen en zijn draagkracht
.
4.3
Het hof zal de grieven in hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

Ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
5.1
Partijen zijn ter mondelinge behandeling - conform het voorstel van de raad - overeengekomen dat de man één keer in de week, zodra hij zijn nieuwe werkrooster heeft ontvangen, telefonisch contact opneemt met [kind 2] en [kind 3] om een concrete afspraak te maken voor omgang in die week.
5.2
Het hof zal de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dienovereenkomstig vaststellen.
Ten aanzien van de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding
5.3
De man stelt dat de behoefte van de kinderen ten onrechte niet is vastgesteld op basis van het netto besteedbaar gezinsinkomen en dat het door de vrouw te ontvangen kindgebonden budget niet is meegenomen in de bepaling van de behoefte van de kinderen.
5.4
Het hof hanteert voor de vaststelling van de behoefte van de kinderen de tabel "Eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen" voor 2012 die behoort bij het rapport Alimentatienormen van de Werkgroep Alimentatienormen. Uitgangspunt voor de bepaling van de behoefte van een kind is de aanbeveling van de Werkgroep Alimentatienormen om uit te gaan van het gezinsinkomen van de ouders ten tijde van het huwelijk dan wel het latere inkomen van de onderhoudsplichtige ouder als dat hoger is.
5.5
Partijen zijn het erover eens dat het gezamenlijk netto gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk € 3.568,- per maand bedroeg. Gesteld noch gebleken is dat het huidig netto inkomen van de man hoger is dan dit gezinsinkomen. Partijen zijn het er voorts over eens dat uitgegaan dient te worden van een gezin met drie kinderen. Op basis van de tabel 2012 berekent het hof de behoefte van de (drie) kinderen aan een bijdrage van hun ouders op afgerond € 987,- per maand, dat wil zeggen € 329,- per kind per maand.
5.6
Op het aldus gevonden tabelbedrag van € 987,- per maand dient met ingang van 1 januari 2013 in mindering te worden gebracht het bedrag aan kindgebonden budget waarop de vrouw voor [kind 2] en [kind 3] recht heeft vanaf 1 januari 2013. De vrouw heeft ter mondelinge behandeling onbetwist gesteld dat zij, gezien (alleen) haar inkomen, een kindgebonden budget van € 167,- per maand kan ontvangen. Dit betekent dat de behoefte van [kind 2] en [kind 3] met ingang van 1 januari 2013 kan worden gesteld op afgerond € 246,- per kind per maand (€ 329 minus (€ 167 : 2).
5.7
De man stelt voorts dat de vrouw ook dient bij te dragen in deze behoefte van de kinderen. Het hof overweegt dat beide ouders naar rato van hun draagkracht dienen bij te dragen. Het hof zal dan ook ieders draagkracht vaststellen.
5.8
De man stelt dat zijn draagkracht niet toereikend is om enige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te betalen. De vrouw betwist dat
.
5.9
Gelet op de door de Expertgroep alimentatienormen in verband met de in 2013 gepubliceerde nieuwe richtlijnen voor de berekening van kinderalimentatie aanbevolen overgangsregeling, zal het hof de draagkracht van de man vanaf 19 maart 2013 berekenen volgens de oude rekenwijze.
5.1
Het hof gaat bij de vaststelling van de draagkracht van de man uit van de hiervoor onder 3.3 en 3.4 vermelde financiële gegevens, voor zover daarover hierna niet anders wordt geoordeeld.
5.11
Partijen zijn het erover eens dat bij de berekening van de draagkracht van de man kan worden uitgegaan van zijn inkomen zoals is opgenomen in de jaaropgave over het jaar 2012. De man heeft ter mondelinge behandeling onbestreden verklaard dat zijn arbeidsvoorwaarden weliswaar zijn gewijzigd, maar dat zijn inkomen gelijk is gebleven. Het hof zal dan ook van het inkomen over het jaar 2012 uitgaan, verminderd met de door werkgever in 2012 afgedragen inkomensafhankelijke bijdrage ZVW, nu deze bijdrage in 2013 is komen te vervallen. Dit betekent dat zal worden uitgegaan van een belastbaar loon van de man van € 31.295,- per jaar.
5.12
Nu het de vaststelling van de draagkracht van de man voor de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 2] en [kind 3] betreft, houdt het hof rekening met de norm voor een alleenstaande en het door de Werkgroep Alimentatienormen in verband met artikel 1:400 lid 1 BW aanbevolen draagkrachtpercentage van 70.
5.13
De man heeft zich ter mondelinge behandeling nog op het standpunt gesteld dat rekening dient te worden gehouden met door hem gemaakte herinrichtingskosten. Volgens de man is hij een onderhandse lening aangegaan van € 10.000,- om een basisinrichting te kunnen aanschaffen. De man heeft naar zijn zeggen geen aanspraak gemaakt op de gezamenlijke inboedel en moest opnieuw beginnen.
5.14
Het hof acht het redelijk om, conform de aanbeveling in het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen, tot op zekere hoogte rekening te houden met herinrichtingskosten aan de zijde van de man van € 125,- per maand tot 1 maart 2014. Het hof houdt geen rekening met de door de man gestelde kosten, voor zover zij dit bedrag te boven gaan. De man heeft naar het oordeel van het hof zijn stelling dat hij daadwerkelijk een bedrag van € 10.000,- heeft geleend om zijn nieuwe woning in te richten onvoldoende (met stukken) onderbouwd. De man heeft ter toelichting van deze stelling immers slechts een verklaring van hemzelf overgelegd waarin staat vermeld dat hij € 10.000,- heeft geleend van de heer [A.] te Sliedrecht, met de afspraak dat hij per maand € 250,- zal aflossen.
5.15
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden en gelet op de fiscale consequenties hiervan heeft de man met ingang van 19 maart 2013 draagkracht voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 2] en [kind 3] van € 490,-, dat wil zeggen € 245,- per kind per maand.
5.16
Het hof gaat bij de vaststelling van de draagkracht van de vrouw uit van de hiervoor onder 3.5 en 3.6 vermelde financiële gegevens, voor zover daarover hierna niet anders wordt geoordeeld.
5.17
De vrouw heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat niet kan worden uitgegaan van haar inkomen zoals staat vermeld op de jaaropgaven 2012. In 2013 is haar arbeidsovereenkomst met[X2] beëindigd en is zij in plaats daarvan gaan werken voor [X3] en [X4]. Het betreft dezelfde gebouwen, maar een nieuwe werkgever. Aangezien de vrouw bij deze nieuwe werkgevers als laatste in dienst is getreden, krijgt zij minder de gelegenheid invalwerkzaamheden te verrichten en zo meer uren dan het standaardaantal van 32 uur per week te werken. Hierdoor is haar inkomen ten opzichte van 2012 gedaald. De man heeft betwist dat sprake is van een structurele inkomensdaling.
5.18
Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw, door overlegging van haar salarisstroken over 2013 en de daarop gegeven toelichting, voldoende aangetoond dat sprake is van een niet herstelbare en niet verwijtbare inkomensdaling aan haar zijde. De vrouw heeft aan de hand van de door haar overgelegde salarisstroken berekend wat het te verwachten inkomen is over het jaar 2013 bij haar vier werkgevers (waarbij aangetekend dient te worden dat de vrouw slechts in de eerste drie maanden van 2013 nog bij[X2] heeft gewerkt, en daarna bij [X3] en [X4] is gaan werken). Volgens een berekening van de vrouw (journaalbericht van 24 oktober 2013, productie 6) bedraagt haar brutojaarsalaris bij [X] B.V.,[X2], [X3] en [X4] in totaal € 21.326,56. Nu de man deze berekening onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, zal het hof van dit bedrag uitgaan. Voorzover de man zich op het standpunt heeft gesteld dat de vrouw structureel meer zou kunnen werken dan 32 uur per week, kan het hof de man niet volgen in zijn betoog. De vrouw werkt 32 uur in de week en valt daarnaast zo vaak als zij kan in. Haar stelling dat het invalwerk op dit moment minder is, heeft de vrouw naar het oordeel van het hof afdoende onderbouwd. Naar zij onbetwist heeft gesteld is zij thans de laatst binnengekomen werkneemster bij [X3] en SMB [X] en komt zij daardoor als laatste in aanmerking voor extra uren. Nu de vrouw daarnaast de zorg heeft over twee kinderen, hoeft bovendien van haar niet te worden verwacht dat zij structureel meer werkt dan 32 uur per week. Het hof zal dan ook van het inkomen van de vrouw over 2013 uitgaan.
5.19
Bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de vrouw houdt het hof rekening met de op de salarisspecificaties vermelde pensioenpremies, premie WGA en sociaal fonds, alsmede met de verschuldigde premieheffing en de inkomstenbelasting. De vrouw heeft recht op de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de (aanvullende) alleenstaande ouderkorting.
5.2
Nu het de vaststelling van de draagkracht van de vrouw voor de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 2] en [kind 3] betreft, houdt het hof rekening met de norm voor een alleenstaande en het door de Werkgroep Alimentatienormen in verband met artikel 1:400 lid 1 BW aanbevolen draagkrachtpercentage van 70.
5.21
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden heeft de vrouw met ingang van 19 maart 2013 draagkracht voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 209,- per maand.
5.22
Op deze draagkracht van de vrouw dient echter, naar het oordeel van het hof, nog in mindering te worden gebracht de bijdrage zij betaalt aan [kind 1], de jongmeerderjarige dochter van partijen, om in haar levensonderhoud en studie te voorzien. De vrouw heeft gemotiveerd gesteld dat zij € 250,- per maand bijdraagt in de kosten van levensonderhoud en studie van [kind 1] en in dit verband verwezen naar een door haar in geding gebrachte verklaring van [kind 1] van 18 oktober 2013. De man heeft niet dan wel onvoldoende betwist dat [kind 1] behoefte heeft aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie, alsmede dat de vrouw een bedrag van € 250.- per maand aan haar betaald. Verder heeft de man ter mondelinge behandeling verklaard dat hij zelf niet bijdraagt in de kosten van levensonderhoud en studie van [kind 1]. Het hof zal de door de vrouw betaalde bijdrage aan [kind 1] dan ook in mindering brengen op haar draagkracht, zodat aan de zijde van de vrouw geen draagkracht resteert om bij te dragen in de kosten van opvoeding en verzorging van [kind 2] en [kind 3].
5.23
Nu de gezamenlijke draagkracht van de ouders lager is dan de behoefte van de kinderen, dient de bijdrage van de man vanaf 19 maart 2013 vastgesteld te worden in overeenstemming met zijn draagkracht op € 245,- per kind per maand.
5.24
Nu met ingang van 1 maart 2014 geen rekening meer zal worden gehouden met herinrichtingskosten aan de zijde van de man, zal – gelet op deze wijziging – vanaf die datum een nieuwe draagkrachtberekening dient te worden gemaakt. Nu deze periode valt binnen de nieuwe richtlijnen voor de berekening van kinderalimentatie, zal het hof de draagkracht van de man vanaf 1 maart 2014 berekenen volgens de nieuwe rekenwijze.
5.25
Overeenkomstig de nieuwe richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen, zal het hof het bedrag aan draagkracht van elk der ouders vanaf 1 april 2014 vaststellen aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 860)]. Indien recht bestaat op fiscaal voordeel in verband met de persoonsgebonden aftrekpost levensonderhoud kinderen, dient de draagkracht met dit bedrag te worden verhoogd.
5.26
Het hof gaat bij de vaststelling van de draagkracht van de man uit van de hiervoor vermelde financiële gegevens en overwegingen, voor zover daarover hierna niet anders wordt geoordeeld.
5.27
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden wordt de man geacht vanaf 1 maart 2014 een netto besteedbaar inkomen te hebben van € 1.937,- per maand. Ingevolge de draagkrachttabel 2014 bedraagt de draagkracht van de man daarmee 70% x [€ 1.937 -/- (0,3 x € 1.937 + € 860)] = afgerond € 347,- per maand, te vermeerderen met € 116,- fiscaal voordeel in verband met de persoonsgebonden aftrekpost levensonderhoud kinderen, zodat kan worden uitgegaan van een draagkracht van de man van € 463,- per maand.
5.28
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden wordt de vrouw geacht in 2014 een netto besteedbaar inkomen te hebben van € 1.641,- per maand. Vast staat verder dat zij, nu de man aan [kind 1] geen bijdrage levert, alleen de kosten van [kind 1] draagt. Het hof zal deze lasten als vaststaand meenemen in de draagkrachtberekening. Ingevolge de draagkrachttabel 2014 bedraagt de draagkracht van de vrouw daarmee 70% x [€ 1.641 -/- (0,3 x € 1.641 + € 860 + € 250)] = afgerond € 27,- per maand.
5.29
Nu de gezamenlijke draagkracht van de ouders lager is dan de behoefte van [kind 2] en [kind 3], dient de bijdrage van de man vastgesteld te worden in overeenstemming met zijn draagkracht. Nu de draagkracht van de man onvoldoende is om in de behoefte van de kinderen te voorzien en een bijdrage van € 231,- per kind per maand kan worden geacht in overeenstemming met de draagkracht van de man te zijn, zal het hof de bijdrage op dat bedrag vaststellen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven gedeeltelijk. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof twee berekeningen van de draagkracht van de man en de vrouw gemaakt, alsmede twee berekeningen van het besteedbaar inkomen. Gewaarmerkte exemplaren van deze berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Arnhem, van 19 maart 2013, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
verdeelt de zorg- en opvoedingstaken tussen de man en de vrouw aldus dat de man één keer in de week, zodra hij zijn nieuwe werkrooster heeft ontvangen, telefonisch contact opneemt met [kind 2] en [kind 3] om een concrete afspraak te maken voor omgang in die week;
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 19 maart 2013 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen € 245,- per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 maart 2014 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen € 231,- per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.J. Laurentius-Kooter, R.A. Dozy en
A. Roelvink-Verhoeff, bijgestaan door mr. E. Baan als griffier, en is op 4 februari 2014 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.